Mc.1,40-45 (11/02/2024)
40 Er kwam ook een melaatse bij hem.
Die knielde voor hem neer en smeekte:
“Als je het wil, ben je in de kracht mij te reinigen!”
41 En Jezus, ten diepste bewogen,
strekte zijn hand uit en raakte hem aan:
“Ik wil: word gereinigd!”
42 Onmiddellijk verdween zijn melaatsheid
en werd hij gereinigd.
43 Onmiddellijk stuurde Jezus hem weg,
hem streng toesprekend:
44 “Let op dat je aan niemand iets zegt,
maar ga [naar de tempel in Jeruzalem]
en laat je zien aan de priester
en offer voor je reiniging
wat Mozes heeft geboden,
als een getuigenis voor hen.
45 Eenmaal buiten, begon de man het echter luid te verkondigen
en ruchtbaarheid te geven aan de zaak,
zodat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen,
maar buiten, op eenzame plaatsen, verbleef.
Toch kwamen ze overal vandaan bij hem.
De melaatse komt naar Jezus toe en valt voor hem op de knieën. Hij herkent in hem een nabije G-d. Hij voelt dat G-d aan zijn kant staat en kan/wil niet geloven dat het G-d is die hem met deze ziekte getroffen heeft. Hij wil zo graag rein worden, opnieuw mens met de mensen zijn, opnieuw mens tegenover G-d.
Dit verlangen treft Jezus in het diepst van zijn wezen en laat hem ongebruikelijke dingen doen. Hij strekt zijn hand uit en raakt hem aan. Hij breekt dwars door de wet én dwars door het gezond verstand heen en ziet een mens. “Ik wil: word gereinigd.” En meteen gebeurt het, op hetzelfde moment wordt de man rein.
De man kan weer mens zijn en kan niet langer – zoals gevraagd – zwijgen. Van een onaanraakbare is hij geworden tot getuige van G-ds goedheid en trouw.
Hij mag ons – op zijn beurt – (aan)raken en op weg zetten om te horen en te zien waar die eenzame mensen zijn, op zoek naar verbinding. Hij mag ons op weg zetten met een woord van hoop, een woord dat leven geeft en toekomst openbreekt!