Mc.2,23-28 (16/01/2024)
23 Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
Zijn leerlingen plukten al gaande aren.
24 De farizeeën zeiden tegen hem:
“Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
25 Hij antwoordde:
“Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed
en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6]
26 Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar –
het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat,
die niemand mag eten behalve de priesters,
en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
27 “De sabbat is er voor de mens,
en niet de mens voor de sabbat.
28 Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.
Het twistgesprek gaat verder. De farizeeën blijven zich blindstaren op de eigengemaakte regels en wetten, op wat wel en niet mag op sabbat. Zo dreigt de mens uit hun vernauwde blikveld te verdwijnen.
Voor Jezus daarentegen gaat het níet over regels en wetten, maar wel over ‘de mens’. Zijn metgezellen doen hem inzien wat er al dan niet moet gebeuren, ook op sabbat. Zijn diepe verbondenheid met G-d maakt het mogelijk om in alle ‘vrijheid’ om te gaan met mensen, hun noden te zien en erop in te gaan.
Deze ‘vrijheid’ gaat niet over gewoon je goesting doen. Het is zeker geen vrijblijvende losbandigheid, maar échte ‘vrijheid’. Ze ontstaat vanuit een diep geworteld zijn in G-d en stelt je in staat om te onderscheiden wat er op welk moment moet gedaan worden. Het is de stevige verankering die het mogelijk maakt vrij genoeg te zijn zodat je de ander zorgzaam nabij kan zijn en blijven. Diepe wortels geven immers voldoende stevigheid om in alle vrijheid het go(e )de te doen en zo G-d te eren (daar is toch de sabbat voor bedoeld?).