Lc.6,17.20-26 (13/02/2022)
Toen hij met hen de berg was afgedaald, bleef hij staan op een vlakke plaats. Een groot aantal van zijn leerlingen en een menigte mensen uit heel Judea en Jeruzalem en van de kuststreek van Tyrus en Sidon, waren gekomen om hem te horen en van hun ziekten te worden genezen.
Hij keek op naar zijn leerlingen en zei:
“Gezegend wie leeft in [de geest van] armoede
[Gr.: ptoochoi = Hebr.: anawim, de levenshouding
om in armoede en nederigheid het leven in Gods hand te leggen],
ja, van jullie is het koningschap van God.
Gezegend wie nu hongeren,
ja, jullie zullen verzadigd worden.
Gezegend wie nu weeklagen,
ja, jullie zullen lachen.
Gezegend zijn jullie als de mensen je haten,
je buitensluiten, je smaden en je naam verwerpen als iets slechts,
omwille van de mensenzoon.
Op die dag: spring op van vreugde!
Want kijk: groot is jullie loon in de hemel,
want hetzelfde deden hun voorvaderen met de profeten.
Maar wee jullie rijken,
ja, je vertroosting heb je al.
Wee jullie die voldaan zijn,
ja, jullie zullen hongeren.
Wee jullie die nu lachen,
ja, jullie zullen treuren en weeklagen.
Wee jullie als de mensen jullie mooipraten,
want hetzelfde deden hun voorvaderen met de valse profeten.
Wat bij de evangelist Matteüs bekend staat als de Bergrede (zie onze commentarenreeks van juni, Mt.4,25 – 8,1), speelt zich bij Lucas af op een vlak terrein. Lucas heeft naast de ‘zaligsprekingen’ (gezegend …) parallel ook een gelijke reeks wee-spreuken. Door hun contrast zetten ze de positieve spreuken nog wat sterker in de verf.
We kunnen er hier maar eentje uithalen: “Gezegend wie leeft in de geest van armoede.” Dat het nooit gaat om de ophemeling van letterlijke armoede, moeten we steeds indachtig zijn, ook als er alleen het woord ‘armoede’ staat. De ptoochoi/anawim waren vaak ook wel letterlijk arm, maar dat was niet hun voornaamste kenmerk. Belangrijker was dat ze een (weinig georganiseerde) groep vormden rond iets wat wij vandaag een ‘spiritualiteitsbeweging’ zouden noemen. Zij probeerden een eenvoudig en sober leven te leiden, in het volle bewustzijn dat we al het nodige krijgen uit de handen van G-d.
Maria en Jozef waren duidelijk zo’n anawim en aan heel zijn optreden is duidelijk dat Jezus zelf zich in die beweging ‘thuis’ voelde. Het mag ons niet verwonderen dat hij déze zaligspreking als eerste vermeldt, en dat je de andere eigenlijk kunt lezen als verdere invullingen van die eerste.
Zou ík mij ook aansluiten bij die anawim?