Lc.9,57-62 (2/10/2024)
57 Terwijl ze op weg waren [naar Jeruzalem]
zei iemand tegen Jezus:
“Ik zal je volgen, waar je ook gaat, heer!”
58 Jezus antwoordde hem:
“De vossen hebben holen
en de vogels van de hemel hebben nesten,
maar de mensenzoon heeft niets
waar hij het hoofd kan neerleggen.”
59 Tot een ander zei hij zelf: “Volg mij.”
Maar die zei:
“Heer, sta mij toe eerst terug te gaan
om mijn vader te begraven.” [Gen.50,5-14]
60 Jezus antwoordde hem:
“Laat de doden hun eigen doden begraven.
Maar jij, ga en verkondig overal het koninkrijk van God.”
61 Nog iemand anders zei:
“Ik zal je volgen, heer,
maar sta mij toe eerst afscheid te nemen
van mijn huisgenoten.” [1Kon.19,19-21]
62 Jezus antwoordde hem:
“Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat
en kijkt naar wat achter hem ligt,
is geschikt voor het koninkrijk van God.”
Hier is Jezus dus onderweg naar Jeruzalem, de stad waarvan hij vanuit de Schrift, én vanuit zijn ervaring, al kan vermoeden dat het fout met hem zal aflopen. Fout? Zal daar niet net blijken dat de zachte kracht van de Liefde het ultiem haalt op alle tegenkrachten en weerstanden? Jeruzalem is niet alleen de stad van de dood, maar ook van de Verrijzenis!
Maar dat is een lange en moeizaam te bewandelen weg.
Er zijn er die zeggen te willen volgen. Jezus zegt niet dat ze niet mogen; wellicht verlangt hij het zelfs innig. Maar hij wil hen besparen voor desillusies en schenkt hen klare wijn – zoals hij dan ook symbolisch zal doen op het laatste avondmaal. Medewerker worden – in Bijbelse termen zou je moeten zeggen: mede-schepper – aan dat ‘koninkrijk van G-d’ vraagt enige ‘voortvarendheid’, uiteraard niet in de betekenis van onnadenkende losbandigheid, maar wel in het je durven laten vooruit stuwen door Góds Geest.