Lc. 20,27-40 (25/11/2023)
27 Nu kwamen er naar Jezus enige van de sadduceeën,
die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren]
tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat.
Ze vroegen hem:
28 “Meester, Mozes heeft voor ons geschreven:
Als iemands broer sterft
en die had een vrouw maar bleef kinderloos,
dan moet zijn broer diens vrouw huwen
en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
29 Nu waren er zeven broers.
De eerste huwde en stierf kinderloos.
30 De tweede huwde haar,
31 en de derde
en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven.
32 Het laatst stierf ook de vrouw.
33 Die vrouw nu, bij de opstanding,
van wie van hen wordt zij de vrouw,
want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
34 Jezus antwoordde hen:
“De kinderen van deze tijd
huwen en worden ten huwelijk gegeven,
35 maar wie waardig geacht worden
deel te hebben aan díe tijd
van de opstanding uit de dood,
huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.
36 Want ze kunnen ook niet meer sterven,
want ze zijn aan engelen gelijk.
Ze zijn kinderen van God
nu ze kinderen van de opstanding zijn.
37 Dát de doden opgewekt worden,
heeft ook Mozes aangeduid
bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik,
wanneer hij God noemt:
de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6]
38 God is toch geen God van doden,
maar van levenden?
Ja, voor hem leven allen!”
39 Enige schriftgeleerden antwoordden daarop:
“Meester, dat heb je goed gezegd”,
40 en ze durfden hem niets meer te vragen.
Het onderwerp van vandaag – de opstanding uit de doden – is één van de opmerkelijke en duidelijke voorbeelden van hoe de Bijbel niet de ‘rotsvaste zekerheid’ is zoals dat soms wordt voorgesteld, maar het reisverslag van zoekende mensen naar hun G-d. De ‘opstanding uit de doden’ is iets wat pas geleidelijk aan ‘ontdekt’ wordt. Je hoort er nog de discussies over in Jezus’ tijd: sommige Joodse strekkingen geloofden erin, andere niet.
Niet zo vaak horen we Jezus een expliciet standpunt innemen waar het gaat over ogenschijnlijk theoretisch discussies. Maar hier vindt hij het duidelijk méér dan belangrijk genoeg om er onomwonden en helder zijn gedacht over te zeggen. Voor hem gaat het dan ook niet over een theoretische discussie, maar over een levende werkelijkheid! “God is toch geen God van doden, maar van levenden?!”, roept hij uit. Hoe zou de Liefde van zijn Vader beperkt kunnen zijn tot de benauwde grenzen van een mensenleven? Als G-d Liefde is, is Léven grenzeloos, dát is zeker!