Lc.10,21-24 (29/11/2022)
Op dat eigen moment, vervuld van de geest, jubelde Jezus het uit: “Ik prijs en dank je, vader, heer van hemel en aarde, dat je deze dingen verborgen hebt voor [eigenmachtige] bekwamen en verstandigen en ze onthuld hebt voor [onmachtige] onmondigen. Ja, vader, zo heb jij het goed bevonden voor jouw gelaat.”
En hij ging verder tegen de leerlingen: “Alles is mij door mijn vader toevertrouwd, en niemand weet wie de zoon is, behalve de vader, en niemand weet wie de vader is, behalve de zoon en aan wie de zoon het wil onthullen. Zalig de ogen die zien wat jullie zien, want ik zeg jullie: Veel profeten en koningen verlangden te zien wat jullie zien, maar zij hebben het niet gezien, en te horen wat jullie horen, maar zij hebben het niet gehoord.”
Wat zag Jezus in die ‘onmondigen’ dat hij ze prees tegenover de ‘bekwamen en verstandigen’?
Het gaat om de plaats van de macht, en in contrast daarmee de plaats van het vertrouwen.
Welke plaats ruim ik in voor mijn eigen macht, mijn deskundigheid, mijn talenten, mijn bezit, mijn kennis, … ? Reken ik voor mijn leven dáárop? Of zie ik dat wat ik van die dingen heb – weinig wellicht, maar het kan ook veel zijn – mij uiteindelijk het Léven niet kunnen schenken?
Kijk naar een baby in de armen van zijn ouders! Op eigen kracht kan hij/zij niets, en toch ontvangt hij/zij het Léven! Ja, “zó heeft de Vader het Go(e)d bevonden voor zijn gelaat.” Vind ík het ook Go(e)d? Dáár – in die armen van overgave en vertrouwen – is het nochtans dat G-d te vinden ís! In al mijn eigenmachtige maaksels niet!
O vonden wij vandaag maar de vreugde van Jezus om deze goddelijke waarheid …