Lc.10,1-9 (18/10/2022)
Hierna stelde de heer nog tweeënzeventig anderen aan. Hij zond hen twee aan twee voor zich uit naar elke stad en plek waar hij zelf wilde komen. Hij zei hen: “De oogst is wel overvloedig, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom aan de heer van de oogst dat hij arbeiders uitstuurt in zijn oogst.
Ga, maar let op! Ik zend jullie als lammeren midden de wolven. Belaad je niet met een geldbuidel, niet met een reiszak, noch met sandalen. Groet niemand [uitgebreid] langs de weg.
In welk huis je ook onderdak krijgt, zeg eerst en vooral: “Vrede aan dit huis!” Als daar een zoon van de vrede woont, dan zal jullie vrede op hem rusten. Zoniet, laat ze dan op jullie terugkeren. Blijf in hetzelfde huis, eet en drink wat er is, want de arbeider is zijn loon waard. Verleg je niet van het ene huis naar het andere.
In iedere stad die jullie binnengaan en waar je ontvangen wordt: Eet wat jullie wordt voorgezet, heel haar zieken en verkondig allen: “Het koninkrijk van God is jullie genaderd.”
Soms vraag ik mij af: Als ik in Jezus’ tijd en land had geleefd, zou ik dan een van zijn leerlingen zijn geweest? Wat betreft ‘de twaalf’ valt natuurlijk niet veel te zeggen: die werden door Jezus geroepen – zij moesten uiteraard wel nog ‘ja’ zeggen en er hun gezin en werk voor laten staan! Maar op vele plaatsen in het Evangelie is het duidelijk dat er veel meer zijn én dat ze ook expliciet door Jezus worden ingezet.
Eerste voorwaarde daarvoor is natuurlijk dat ik ga luisteren. En als ik meerdere keren wil luisteren – wat uiteraard nodig is om hem als would-be-leerling beter te leren kennen – dan zal ik hem daar ook uitdrukkelijk moeten voor opzoeken op verschillende plaatsen en tijden. Als het een beetje goed zit, zal ik ook beginnen mijn leefstijl aan te passen aan wat ik van hem hoor en zie.
En als ik dan, op één van die keren, hem aan míj hoor vragen: wil je in mijn naam gaan?, zal ik dan ‘ja’ zeggen’ – ook als ik vervolgens hoor wat dat vergt …?