Lc.6,6-11 (5/09/2022)
Op een andere sabbat gebeurde het dat hij een plaats van samenkomst [synagoge] binnenging en er onderrichte. Er was daar iemand met een verdorde rechterhand. De schriftgeleerden en farizeeën hielden hem in het oog of hij op sabbat zou genezen, zodat ze een beschuldiging zouden vinden tegen hem. Maar hij kende hun bedenkingen en zei tegen de man met de dorre hand: “Sta op en ga in het midden staan.” Dat deed hij.
Nu zei Jezus tegen hen [de farizeeën]: “Ik zal jullie een vraag stellen: Is het toegestaan op sabbat goed te doen, of eerder kwaad, een ziel te bevrijden, of eerder verloren te laten gaan?” Hij keek rond naar allen en zei dan [tegen de man met de dorre hand]: “Strek je hand uit.” Dat deed hij en zijn hand herstelde zich.
Zij werden vervuld van onverstand [anoia = on-verstand, verdwaasd, uitzinning (‘onredelijk’ woedend)] en bespraken onder elkaar wat ze toch konden doen tegen Jezus.
De synagoge is de plaats van samenkomst. Omdat wij het woord meestal onvertaald laten, denken wij spontaan aan een soort kerk. Dat was het ook, maar je zou het dus even goed op andere soorten plaatsen kunnen toepassen: de kerk dus, maar ook de markt, de sporthal, de supermarkt, … We komen daar met veel mensen samen. Kennen we ze? Weten we wat er in hen omgaat? Weten we wat ze met zich meedragen aan zorgen en vreugdes?
En wat gebeurt er dan? Elk van die ‘plaatsen van samenkomst’ heeft een zekere ‘gedragscode’: we weten hoe we ons daar al of niet horen te gedragen. En al wie daar te ver van afwijkt, wordt scheef bekeken (hou dat maar eens in het oog).
Zou ik de moed hebben – de vrijmoedigheid – om iemand, die er verwerpelijk uitziet (zo was die verschrompelde hand in die tijd (en enkel in die tijd?)) openlijk tegemoet treden, ook als ik daar de gedragscode moet voor doorbreken, de scheve blikken en misschien wel de ‘onredelijke woede’ van omstaanders trotseren?