Joh.6,35-40 (21/4/2021)
In die tijd zei Jezus tot de menigte: 'Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen. Maar Ik zei jullie reeds dat jullie toch niet geloven, hoewel jullie Mij hebben gezien. Al wat de Vader Mij geeft zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt zal Ik niet buitenwerpen. Ik ben immers uit de hemel neergedaald, niet om mijn eigen wil te doen maar de wil van Hem die Mij gezonden heeft; en dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft, dat Ik niets van wat Hij Mij gegeven heeft verloren laat gaan maar het doet opstaan op de laatste dag. Dit is de wil van mijn Vader, dat ieder die, wanneer hij de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven bezit; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.'
We lazen het vorige week: G-d schenkt ons zijn enige Zoon, ondanks alles, ondanks (of misschien juist omwille van) al ons menselijk geklungel. Hij schenkt hem onvoorwaardelijk, uit Liefde! Vandaag mogen we lezen over de verbondenheid die leeft tussen de Vader en Jezus. Ook hij heeft weet van al dat menselijk geklungel. Hij heeft het gezien, reeds lang: zij geloven niet in hem. En toch gaat hij met hen op weg. En toch zijn zij het aan wie hij zich volledig laat zien. Hij roept hen als zijn leerlingen “want, zegt hij ik ben niet gekomen om mijn eigen wil te doen maar de wil van Hem die Mij gezonden heeft.” Daarvoor is hij gekomen, zodat niets of niemand verloren zou gaan en ieder tot z’n recht mag komen. Zodat allen zullen opstaan en alle ruimte van leven krijgen. Dat is de wil van zijn Vader, van onze Vader.
Als we dan bidden ‘Uw wil geschiedde’ is het ook aan ons om zó te leven dat ons leven één grote getuigenis wordt van G-d een leven-IN-vertrouwen.