Joh.6,30-35 (20/4/2021)
De mensen vroegen Jezus: “Wat voor teken doe jij dan wel waardoor wij kunnen zien dat wij in jou moeten vertrouwen? Wat doe jij eigenlijk? Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.”
Jezus antwoordde: “Amen, amen, ik zeg jullie: Wat Mozes jullie gaf, was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt jullie door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.”
Nu zeiden ze hem: “Heer, geef ons te allen tijde dat brood!” En Jezus zei: “Ik ben het brood van het leven: wie naar mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst krijgen.”
Johannes gaat nog wat verder over dat ‘teken van het brood’. De vergelijking met het manna in de woestijn (dat de Israëlieten kregen tijdens hun uittocht, zie Ex.16) ligt voor de hand: het is levensbrood van G-d gegeven. Toch gaat het met Jezus nog een belangrijke stap verder. Ook al zag het teken er uiterlijk uit als echt brood, bij Jezus gaat het niet om het geven van ‘iets’, maar van ‘iemand’! G-d geeft zichzelf aan de mensen, in de persoon van Jezus; Jezus geeft zichzelf aan de mensen, in zijn wijze van leven, tot de uiterste Liefde toe.
Dit alles laat zich samenvatten (in het Grieks: sym-ballein) in het teken van het brood.
Dit alles is wat Christenen vieren in de Eucharistie – nog zo’n Grieks woord dat ons voert naar de kern van waar het over gaat: Danken!
Wie dankend in het leven staat, zal zíen wat hem/haar gegéven wordt, en zo groeien in het vertrouwen dat het Léven altíjd gegeven wordt!