Joh.2,13-25 (3/03/2024)
13 Pesach, het Joodse Paasfeest, was nabij
en Jezus ging op naar Jeruzalem.
14 Op het tempelplein trof hij
de verkopers van runderen, schapen en duiven aan
en ook de geldwisselaars.
15 Hij maakte van touwen een zweep
en dreef allen de tempel uit,
met hun schapen en runderen.
De tafels van de geldwisselaars wierp hij om
en hun munten rolden over de grond.
16 Tegen de duivenverkopers zei hij:
“Doe dat weg van hier!
Maak van het huis van mijn Vader
geen marktplaats!”
17 Zijn leerlingen her-innerden zich
dat er geschreven staat:
De ijver voor jouw huis heeft mij verteerd. [Ps.69,10]
18 Enigen uit de omstaanders ondervroegen hem nu:
“Welk teken kun jij ons tonen
dat je zoiets mag doen?”
19 Jezus antwoordde hen:
“Verwoest het binnenste van deze tempel
en in drie dagen zal ik het doen verrijzen.”
20 Zij zeiden nu:
“Zesenveertig jaar is er aan deze tempel gebouwd
en jij zult hem in drie dagen doen verrijzen?”
21 Maar hij sprak over het binnenste van de tempel
dat zijn lichaam was.
22 Toen hij later uit de doden verrezen was,
her-innerden zijn leerlingen zich
dat hij dit gezegd had,
en zij vertrouwden op de Schrift
en op het woord dat Jezus had gesproken.
23 Toen hij in Jeruzalem was tijdens het Pesach-feest,
kregen velen vertrouwen in zijn naam
bij het zien van de tekens die hij telkens stelde.
24 Maar Jezus zelf vertrouwde zich niet toe aan hen,
omdat hij inzicht had in de mens.
25 Het was niet nodig dat iemand hem daarover betuigde,
want hij wist zelf wat er in de mens is.
Aan kinderen – én volwassenen – werd – én wordt – vaak een eerder brave en ‘zoete’ Jezus voorgespiegeld. Maar er zijn toch wel passages in het Evangelie die een andere Jezus laten zien. Dit is een van de duidelijkste. En heimelijk verkneukelen wij er ons in hoe hij die sjacheraars en onwaardige tempelbetreders er van langs geeft.
Maar wat als Jezus nu eens míjn tempel zou binnenkomen, mijn eigen heiligdommetje, mijn eigen leventje dat ik zorgvuldig bewaak en opprop met eigengemaakte godjes en waar ik anderen alleen in binnenlaat als ze mij iets opleveren, …? Zou hij dan ook niet woest worden – uit verdriet – en terecht mij de mantel uitvegen, én mij dát heiligdommetje uit vegen?
Het zou hard aankomen – laten we dat maar toegeven. Maar dát heiligdommetje uit geveegd worden, zou wel betekenen dat wij het éigenlijke heiligdom – het ‘lichaam van Jezus’; de éigenlijke ‘kerk’ dus – zouden bínnen gaan …