Joh. 3,16-21 (19/04/2023)
[Jezus ging verder tegen Nicodemus:]
16 Want zó lief heeft God de wereld,
dat hij zijn eniggeboren zoon heeft gegeven,
opdat al wie vertrouwende ín hem is,
niet verloren gaat,
maar het volle leven heeft.
17 Want God heeft zijn zoon niet in de wereld gezonden
om die wereld te vonnissen,
maar opdat ze door hem zou worden bevrijd.
18 Wie vertrouwend ín hem is,
wordt niet gevonnist,
maar wie niet vertrouwt,
is al gevonnist,
omdat hij niet heeft vertrouwd
in de naam van de eniggeboren zoon van God.
19 En dit is het vonnis:
Het licht is in de wereld gekomen,
maar de mensen hadden de duisternis meer lief dan het licht,
want hun daden zijn slecht [= zich van God en mens verwijderend].
20 Want ieder die kwaad doet,
haat het licht; hij vermijdt het licht,
zodat zijn daden niet aan de dag komen.
21 Maar wie waarheid doet,
zoekt het licht op,
zodat openbaar wordt
dat zijn daden in God zijn verricht.”
G-d heeft de wereld lief, de wereld zoals die ís en waarin dus het beste én het slehctste waartoe mensen in staat zijn, aanwezig is. G-d heeft díe wonderlijke, onbegrijpelijke en tegenstrijdige wereld lief. G-d heeft elke mens lief … Alleen al deze vaststelling zou voldoende moeten zijn om van te leven. Er is niets anders nodig.
Zou ons (samen)leven er niet totaal anders uitzien als we écht, ten diepste toe, zouden aanvaarden dat de ander ‘oneindig wordt bemind?’ De vraag is of we het écht, ten diepste toe, durven te doorleven?
We hoeven maar naar Jezus te kijken om vast te stellen dat het waar is: leven vanuit de wederzijdsheid van geven en ontvangen, brengt licht in de wereld. Het volle leven is te zien daar waar mensen leven vanuit het besef: “G-d houdt van elke mens! Vertrouw en leef vanuit G-ds liefde.”
Uit liefde gaf G-d zijn eigen Zoon, zijn Woord, om ons de weg te wijzen naar het wáre leven. In Jezus laat G-d zien hoe wij, mensen, kunnen leven om van de wereld zoals die ís een bewoonbare wereld te maken.