Joh.12,24-26 (10/08/2022)
Amen, amen, ik zeg jullie:
Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, dan blijft hij alleen;
maar als hij sterft, draagt hij overvloedig vrucht.
Wie zijn eigen leven liefheeft, verliest het;
wie zijn eigen leven in deze wereld loslaat,
behoudt het voor het volle leven.
Als iemand mij dienstbaar wil zijn,
moet hij mij volgen, en waar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn.
En als iemand mij dienstbaar is, zal de Vader hem eren.
We hebben de neiging om de gelijkenis van de graankorrel als een bijna onmenselijke opgave op te vatten – omdat we weten hoe het Jezus vergaan is. Maar de metafoor van de graankorrel is veelzijdiger. Biologen bijvoorbeeld zullen betwijfelen dat de graankorrel in de grond ‘sterft’. Wat zich in de grond afspeelt, is een proces van ontkiemen en groeien. Het is in wezen een verhaal van leven, door de schijn van de dood heen.
Dit beeld kan me wél inspireren – en hóe! G-d die zich met mij verbonden heeft, zich in mijn binnenste verweven heeft. Hij wil in mij groeien.
Ik ben geneigd om die kwetsbare goddelijke kern in mij veilig op te bergen achter stevige verdedigingsmuurtjes en/of achter m’n ego. Pas als dat ego mag sterven, als de muurtjes afgebroken worden, kan G-d zich naar buiten worstelen, naar boven, naar het licht.
Het zaad weet immers: het gaat er niet om dat mijn buitenkant behouden blijft. Het gaat erom dat dat wat er in mij zit, tot leven komt, groeit en tot volwassenheid komt. En ja, dat kost me inderdaad mijn buitenkant.