Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt 26, 14-25 (13/04/2022)

Toen [na de zalving van Jezus door Maria in Betanië] ging één van de twaalf, Judas van Keriot, naar de hogepriesters en zei: “Wat zul je mij geven? Ik zal hem aan jullie uitleveren.” Ze zegden hem dertig zilverlingen toe. [Zach.11,12] En van dan af zocht hij een goede gelegenheid om hem uit te leveren.
Op de eerste [dag van het feest] van de ongezuurde [broden] kwamen Jezus’ leerlingen hem vragen: “Waar is het je bedoeling dat wij het Paasmaal voor jou bereiden?” Hij zei: “Ga de stad in, naar je-weet-wel, en zeg hem: ‘De meester laat weten: Mijn tijd is nabij. Bij jou wil ik het Paasfeest vieren met mijn leerlingen.’” De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en ze bereidden het Paasmaal. Toen het avond werd ging hij met de twaalf aan tafel.
Terwijl ze aten, zei hij: “Amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.” Heel bedroefd geworden, begonnen zij elk aan hem te vragen: “Ik ben het toch niet, heer?” Hij antwoordde: “Die met mij de hand in de schotel heeft gestoken, hij zal mij uitleveren. [cf. Ps.41,10b] De mensenzoon gaat wel heen zoals over hem geschreven is, maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt uitgeleverd. Het was beter voor hem geweest als hij niet geboren was die mens.” Judas, die hem zou uitleveren, zei hem ook: “Ik ben het toch niet, rabbi [meester]?” Jezus antwoordde hem: “Wat je zegt …”

Judas neemt het initiatief om Jezus uit de weg te ruimen. Hij stapt naar de hogepriesters toe. Waarom? Wat dreef hem? Boosheid, ontgoocheling, heeft hij er genoeg van? Wordt het hem allemaal te heet onder z’n voeten? Of deed hij gewoon wat moest gedaan, was hij als het ware het ‘lijdend voorwerp’.
En ik?
Wat drijft mij als ik me (al of niet geruisloos) laat meeslepen in een spiraal ten dode? Of wanneer ik het kwade ‘beraam’?
Nadien gaan ze samen aan tafel, Jezus met al zijn leerlingen (ook Judas), en klinkt er: “Eén van jullie zal mij uitleveren.” Welke emoties gaan er schuil achter die paar woorden, en welke zijn er verborgen in de antwoorden van zijn vrienden?
Judas had al besloten hem te verraden, en Jezus gaat zijn noodlot tegemoet maar blijft loyaal. Hij slaat niet terug, hoe beschamend hij ook wordt behandeld. Een hogere liefde – goddelijke liefde – houdt Hem gaande. 
En ik?
Hoe ga ik om met wat mij wordt aangedaan? Sla ik terug of durf ik te leven vanuit die goddelijke Liefde?

Mt.10,7-13 (11/06/2024)

7     Ga en verkondig:
       Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
8      Heel de verzwakten, reinig de melaatsen,
       wek de doden op, verdrijf de demonen.
       Voor niets heb je ontvangen,
       voor niets moet je geven.
9      Neem geen goud mee,
       geen zilver of koper in je gordel,
10    geen reiszak, geen extra kleren,
       geen sandalen en geen stok,
       want ‘wie werkt is zijn voedsel waard’.
11    In welke stad of dorp je ook binnenkomt,
       onderzoek wie het daar waard is
       en blijf daar dan tot je er weggaat.
12    Als je in een huisgezin binnenkomt,
       groet hen [= zegen hen met vrede].
13    Als zij het waard zijn,
       zal je vrede over hen komen,
       maar als zij het niet waard zijn,
       laat dan je vrede over jezelf terugkeren.

We onderbreken al even de reeks van de Bergrede voor het apostelfeest van Barnabas. Maar is dat wel onderbreken? Of is het misschien net een verder zetten?! Hebben de apostelen niet elk op hun eigen wijze en plaatsen de boodschap, zoals Jezus die samenvatte in de Bergrede, uitgedragen en vooral gedáan?
In het stuk Evangelie dat voor dit apostelfeest gekozen wordt, is trouwens goed een aantal elementen uit de Bergrede herkenbaar: de deemoed met de zwakken, de geest van armoede, de vrede die moet gebracht én innerlijk beleefd worden, … Dit is wat ‘apostelen’ – boodschappers in Jezus’ naam moesten doen en gedaan hebben. Dit is wat Barnabas heeft gedaan. (Volgens de Handelingen van de Apostelen ging hij daarvoor naar Cyprus.)
Het eerste (dat ‘moeten doen’) geldt ook voor ons, die op onze wijze en op onze plaatsen ‘apostel’ moeten zijn. Geldt het tweede ook (dat ‘gedaan hébben’) …?

Mt.13,31-35 (29/07/2024)

31    Hij [Jezus] legde hen [het volk] nog een andere gelijkenis voor:
       “Het koningschap der hemelen is te vergelijken
       met een mosterdzaadje
       dat iemand zaaide in zijn akker.
32    Het is veel kleiner dan alle andere zaden,
       maar als het is opgegroeid,
       wordt het groter dan alle tuingewassen
       en wordt bijna een boom,
       zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen.”

33    Nog een andere gelijkenis vertelde hij hen:
       “Het koningschap der hemelen is te vergelijken
       met zuurdeeg
       dat een vrouw verwerkte in drie maten meel,
       zodat het in z’n geheel doordesemd werd.”

34    Jezus sprak deze gelijkenissen uit tegen de menigte.
       Tegen hen sprak hij niet anders dan in gelijkenissen,
35    opdat vervuld zou worden wat de profeet zei:
       “Mijn mond zal ik opendoen in gelijkenissen;
       ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondlegging van de wereld.”

Twee gelijkenissen over het koningschap der hemelen waaruit blijkt dat dit koningschap alles van doen heeft met groeien – groeien van binnenuit. Er blijkt diep van binnen, in elke mens, in elk dier, in alles, … een kracht aanwezig te zijn (is het ingeschapen?) die doet groeien. Ze doet openbreken en zo ontstaat er ruimte waarin schepsels van allerlei soort mogen vertoeven. Het is een doordesemende groeikracht die een mooie, gepaste vorm geeft aan alles en allen.
Als wij de moed hebben om het te laten gebeuren en ons durven overgeven aan het omvormingsproces dat van binnenuit reeds begonnen is, zal deze groeikracht z’n werk doen en komen er verrassend nieuwe dingen tot stand. Of om het met de woorden van Huub Oosterhuis te zingen: “Onze Vader verborgen, uw Naam worde zichtbaar in ons, van u is de toekomst, kome wat komt, van u is de toekomst, u geeft ons kracht!”

Mt.13,18-23 (26/07/2024)

18    Jullie dus, luister naar de gelijkenis van de zaaier:
19    Bij ieder die het woord van het koningschap hoort,
       maar niet doorgronden,
       komt de slechte en rooft wat in zijn hart is gezaaid.
       Dat is de op de weg gezaaide.
20    De op de steenachtige grond gezaaide
       is wie het woord hoort
       en onmiddellijk vrolijk aanneemt,
21    maar geen wortel heeft in zichzelf
       – het zijn mensen van het moment.
       Wanneer er verdrukking of vervolging komt
       omwille van het woord,
       struikelen ze onmiddellijk.
22    De tussen de dorens gezaaide
       is wie het woord hoort,
       maar door de zorgen van deze wereld
       en de begoocheling van de rijkdom
       het laten verstikken,
       waardoor het onvruchtbaar wordt.
23    De in goede aarde gezaaide
       is wie het woord horen en het doorgronden.
       Zij brengen vruchten voort,
       de één honderd, de ander zestig, nog een ander dertig.”

Terug naar onze parabel die op het eerste zicht misschien heel eenvoudig lijkt. Je kan het voor je zien gebeuren: een boer met een zaaibak voor zich. Met grote stappen loopt hij over het land en met brede gebaren strooit hij het zaad uit. Vandaag worden de leerlingen aangesproken en de vraag blijkt niet of zij al dan niet goede grond zijn, nee ze zijn zaad, zoals ze elders ook zout en licht zijn. Goed zaad, kostbaar zaad! Er zijn er die langs de weg gezaaid zijn. Er zijn er die in rotsige grond gezaaid zijn en er zijn er die tussen de dorens gezaaid zijn. Het gaat over hetzelfde zaad! Het komt allemaal uit diezelfde ene bak en het is allemaal door diezelfde ene hand uitgezaaid.
Als uitgezaaid zaad zullen ze oppervlakkigheid tegenkomen en enthousiasme dat bij de minste weerstand uitdooft. Ze zullen tegenstand ontmoeten van hen die afgoden dienen of liever gediend worden dan te dienen. Om wanhopig van te worden? Het hoeft niet, de Zaaier zaait door. Er is genoeg goede grond. Kijk maar hoeveel erop komt en vrucht draagt!

Mt.12,38-42 (22/07/2024)

38    Sommige van de schriftgeleerden en farizeeën antwoordden hem toen:
       “Meester, wij willen van jou een teken zien!”
39    Maar hij gaf hen van antwoord:
       “Een slechte en trouweloze generatie verlangt een teken!
       Maar het zal geen ander teken gegeven worden
       dan het teken van Jona, de profeet.
40    Want zoals Jona
       in de buik van het zeemonster was,
       drie dagen en drie nachten, [Jona,2,1]
       zo zal de mensenzoon
       in het hart van de aarde zijn,
       drie dagen en drie nachten.
41    De Ninevieten zullen bij het oordeel opstaan,
       samen met deze generatie,
       en ze zullen haar veroordelen,
       want zij bekeerden zich door de prediking van Jona.
       Kijk! Hier is meer dan Jona!
42    En de koningin van het zuiden zal bij het oordeel opstaan,
       samen met deze generatie,
       en zij zal haar veroordelen,
       want zij kwam van het einde van de aarde
       om de wijsheid van [koning] Salomo te horen.
       Kijk! Hier is meer dan Salomo!

Dit is een van de voorbeelden waarin we makkelijk kunnen zien hoe die farizeeën eigenlijk dichter bij onszelf staan dan we meestal graag toegeven. Wie verlangt er al niet eens een teken vanwege G-d? En het gaat verder dan verlangen. Eigenlijk eisen we het. We zeggen dat niet zo, maar aan het feit dat we ontgoocheld zijn, en soms zelfs G-d laten vallen, als we in onze ogen niet krijgen wat we vroegen, geeft dat toch wel aan.
Jezus is streng voor die teken-vragers. Toch zegt hij niet dat er geen tekens zouden zijn. Daar zit het hem blijkbaar: ze/wij zíen ze niet, en dat komt omdat we teveel onze eigen tekens vooropstellen. Maar Jezus zelf is het teken! Als wij de tekenen ook in onze tijd dus beter willen leren zien, moeten we naar hem kijken, en dus het Evangelie lezen en herlezen, ‘beknabbelen en verteren’ (een heel bijbelse uitdrukking!) We moeten naar hem kijken in de stilte en hem in ons aanwezig weten. Bidden heten we dat. Wie kijkt, zál zien.

Mt.6,24-34 (22/06/2024)

24    Niemand kan twee heren dienen,
       want of hij zal de één haten en de ander liefhebben,
       of hij zal zich aan de één hechten en de ander verachten.
       Je kunt niet God dienen én je persoonlijk be-zit.

25    Daarom zeg ik jullie:
       Maak je geen zorgen over jezelf,
       wat je zult eten of wat je zult aantrekken.
       Is het leven niet meer dan het voedsel
       en het lichaam niet meer dan de kledij?
26    Kijk eens naar de vogels in de lucht:
       Ze zaaien niet, ze maaien niet, noch verzamelen in schuren …
       en jullie hemelse Vader voedt ze.
       Hoeveel meer dan zij zijn jullie gedragen!
27    Wie van jullie kan door zich zorgen te maken
       aan zijn leven ook maar een meter toevoegen?
28    En over je kledij, wat maak je je zorgen?
       Leer ten diepste van de onderscheidende lelies op het veld,
       hoe ze groeien:
       Ze spinnen niet, ze weven niet …
29    Maar ik zeg jullie:
       Zelfs [de spreekwoordelijk] glorieuze [koning] Salomo
       was niet gekleed als één van hen.
30    Als God nu het gras,
       dat vandaag op het veld staat
       en morgen in de oven wordt geworpen,
       zó kleedt,
       hoeveel te meer dan jullie, klein-vertrouwenden!
31    Wees dus niet bezorgd door je af te vragen:
       wat moeten we eten of drinken
       en waarmee moeten we ons kleden,
32    want naar deze dingen zoeken alle mensen [die niet vanuit God leven].
       Maar jullie hemelse Vader weet dat je ze nodig hebt.
33    Zoeken jullie dus eerst het koningschap van God en zijn integriteit
       en al die dingen zullen jullie erbij gegeven worden.
34    Wees dus niet bezorgd over morgen,
       want die dag zal bezorgd zijn over zijn eigen dingen
       en elke dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen.

Het tweede deel van dit Evangelie, het beroemde parabel-achtige deel over ‘de vogels in de lucht’, horen we graag. We zijn ervan ontroerd en verlangen ernaar dat G-d het ons zomaar geeft.
Dat wil – en meer nog: dóet – G-d ook. Alleen kan het niet zonder dat we ook het eerste, lastiger deel (v.24) er bij nemen! De onbezorgdheid van ‘de vogels in de lucht’ kán enkel bekomen worden door wie ‘maar één heer dient, en wel de G-d van Léven in wie wij al ons vertrouwen mogen stellen. Alleen hij is in staat te voorzien in ‘al wat nodig is om te bestaan’.
De rest is ‘mammon’, vertrouwen op al wat niet-god is maar dat wij tot afgod maken. En als wij denken aan ‘al we nodig hebben om te bestaan’, denken wij nogal snel aan onze materiële bezittingen, en nog wel specifiek aan míjn bezit: ‘je denkt toch niet dat ik ga vertrouwen op dat van een ander?’ …
Een prachtig Evangelie, jawel, met een prachtige belofte, maar durven wij ervoor ons vertrouwen te stellen op de ene Heer?