Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt. 22,15-21 (18/10/2020)
De Farizeeën trokken zich terug en beraadslaagden hoe ze Jezus met een woord in de val konden lokken.
Zij [een uitgesproken nationalistische, en dus anti-romeinse, religieuze stroming] stuurden enkele van hun leerlingen,
samen met de Herodianen [een pro-romeinse politieke partij] naar hem [dus als ‘gemeenschappelijke vijand’ –
een voorafspiegeling van het proces dat tot zijn dood zou leiden]:
“Meester, we weten dat jij waarachtig bent en in waarachtigheid de weg van God leert.
Je laat je door niemand voorzeggen en kijkt niemand naar de ogen. Zeg ons dan: Wat denk jij ervan:
Is het geoorloofd belastingen te betalen aan de [romeinse] keizer, of niet?”
Jezus had hun slechtheid wel door, en zei: “Wat stel je mij op de proef, dubbelzinnigaards?
Toon mij eens de belastingmunt.” Ze brachten hem zo’n munt en hij vroeg hun: “Van wie is de beeldenaar en het opschrift?”
Ze antwoordden: “Van de keizer.”
Toen zei Jezus weer: “Geef dus aan de keizer wat aan de keizer toekomt, en geef aan God wat aan God toekomt.”
Toen ze dit hoorden stonden ze perplex. Ze lieten hem achter en gingen weg.
Je kunt hier makkelijk onder de indruk komen van Jezus’ spitsvondigheid, en ook van zijn mensenkennis.
Het zijn allemaal getuigenissen van zijn grote innerlijke vrijheid – ‘de vrijheid van de kinderen G-ds’ –
die ook wijzelf hopen te bereiken in het navolgen van hem.
Deze openlijke getuigenissen van zijn vrijheid zouden ons echter kunnen verblinden voor een veel wezenlijker getuigenis ervan
dat hier ook te lezen staat, namelijk in de inhoud van zijn antwoord.
Waarachtige innerlijke vrijheid laat zich zien in een gouden onderscheidingsvermogen dat geen enkele verdeeldheid creëert – juist integendeel,
het overstijgt elke tegenstelling. Ze heeft een feilloos kompas dat zich helemaal op de rechtmatige noden van de ander richt, zonder enig eigenbelang.
Ze volbrengt de eigen plicht, niet als een ‘moeten’ maar als een vanzelfsprekende uiting van leven.
Wellicht staan wij daar ook een beetje perplex van. Maar laat onze sprakeloosheid verwondering worden,
een fascinatie die ons aantrekt om zelf ook steeds meer die weg op te gaan: groeien in innerlijke vrijheid, in Jezus’ spoor.
Mt.22,1-14 (18/08/2022)
Daarop vertelde Jezus [aan de afgezanten van de Joodse oversten] opnieuw een gelijkenis: “Het koninkrijk der hemelen is als een koning die een bruiloftsfeest houdt voor zijn zoon. Hij
zond zijn dienaren om de genodigden op te roepen voor het feest, maar zij wilden niet komen. Opnieuw zond hij andere dienaren, met de woorden: “Zeg tot de genodigden: Mijn maaltijd is bereid, mijn ossen en mestvee zijn geslacht, alles is bereid. Kom toch naar het bruiloftsfeest!” Maar zij trokken er zich niets van aan en gingen weg, de een naar zijn akker, een ander naar zijn handel. Nog anderen grepen de dienaren vast en mishandelden en doodde hen.
Toen de koning dit hoorde, ontstak hij in woede. Hij stuurde zijn troepen om die moordenaars om te brengen en hun stad in brand te steken. Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren: “Het bruiloftsfeest was wel bereid, maar de genodigden zijn het niet waard geweest [/waren niet bereid]. Ga naar de wegen die uitmonden buiten de stad en nodig al wie je daar zult vinden uit voor het bruiloftsfeest!” De dienaren trokken nu naar die buitenwegen en verzamelden allen die ze er vonden, slechten zowel als goeden, en de bruiloftszaal liep vol met tafelgenoten.
Nu kwam de koning binnen om de gasten te begroeten. Hij zag een man die niet gekleed was voor een bruiloftsfeest en vroeg hem: “Waarom ben je hier binnengekomen als je niet gekleed bent voor het feest?” Hij verstomde … Daarop zei de koning tegen zijn dienaren: “Aan handen en voeten gebonden neem je hem mee en werp je hem eruit, in de buitenste duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars.”
Want velen zijn uitgenodigd, maar weinigen behouden.”
We starten bij de eigen context waarin Jezus deze parabel vertelde. Hij heeft het over zijn eigen volk. Het zag zichzelf als ‘Gods volk’, dus de genodigden op het bruiloftsfeest van de koning. Maar volgens Jezus gaan ze dus niet in op de uitnodiging. Ze hebben allerlei ‘belangrijker dingen te doen’. Geen wonder dat ‘de koning’ kwaad wordt – dat is altijd een teken van verdriet! Uiteindelijk wordt het feest dus gegeven voor ánderen – die er echter ook niet zomaar kunnen aan deelnemen als ze ‘er niet op gekleed zijn’, zich er niet op hebben (voor)bereid.
Hoe staat het met het volk waartussen wij leven? We kunnen moeilijk zeggen dat Vlaanderen (of Nederland voor onze lezers daar) zo massaal kiest voor een ‘leven naar G-d toe’. Vraag is dan wat er met mezelf gebeurt: laat ik mij meeslepen door de ‘gangbare opinie’ (het is niet moeilijk daar ‘goede’ redenen voor te noemen), of durf ik ‘anders’ zijn? Durf ik het feestgewaad aantrekken zodat aan mij te zien wordt dat ik andere keuzes maak?
Mt. 22,34-40 (21/08/2020)
In die tijd toen de Farizeeën vernamen dat Jezus de Sadduceeen de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen
en een van hen, een wetgeleerde, vroeg Hem om Hem op de proef te stellen:
'Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?'
Hij antwoordde hem: 'Jij zult de Heer je God beminnen met geheel je hart, geheel je ziel en geheel je verstand.
Dit is het voornaamste en eerste gebod.
Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Jij zult je naaste beminnen als jezelf.
Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.'
Hoe graag zouden de Farizeeën (en ook ikzelf?) iets vinden om Jezus onderuit te halen,
om zijn boodschap te ontkrachten – en dan niet hoeven te doen natuurlijk?
Maar de eenvoud waarmee Jezus de kern van het hele G-dsgebeuren weet te raken doet alle kritiek verstommen.
Je kunt dan alleen nog verwerpen of volgen (aan mij de keuze).
Uit een hele geschiedenis van God en mens haalt Jezus precies dit naar voor: er is geen splitsend ‘of of’,
alleen een verbindend ‘en en’. Liefde voor G-d ís liefde voor de mens; liefde voor de mens ís liefde voor G-d.
In onze christelijke oren klinkt dat misschien nogal vanzelfsprekend, maar dat is het toch niet.
Ga het maar eens na bij jezelf: als je iets doet met of voor mensen, hoe vaak denk je dan aan G-d?
Of als je aan G-d denkt, hoe vaak denk je dan aan de mensen? Of sterker nog: als je bij mensen bent, zíe je dan G-d?
Als je bij G-d bent, zíe je dan een mens?
Toch niet zo vanzelfsprekend hoor! Je moet het maar eens proberen. Maar pas op: het heeft z’n consequenties!
Mt.15,29-37 (6/12/2023)
29 Jezus vertrok van daar [de kuststrook ten noordwesten van Galilea]
en kwam bij het meer van Galilea
[volgens het Marcus-evangelie bij Dekapolis, ten zuidoosten van het meer, dat niet Joods was].
Hij trok de berg op
en ging daar zitten [om te onderrichten].
30 Er kwamen heel veel mensen naar hem toe,
die ook lammen, blinden, doofstommen, verminkten
en vele anderen met zich mee brachten
en aan Jezus’ voeten neerlegden.
En hij heelde hen.
31 Al die mensen zagen vol verwondering
dat doofstommen spraken, verminkten gezond werden,
lammen liepen en blinden zagen,
en zij verheerlijkten de God van Israël.
32 Maar Jezus riep zijn leerlingen bij zich:
“Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste,
want ze zijn al drie dagen bij mij
en hebben niets te eten.
Ik wil hen niet zonder eten wegsturen,
anders bezwijken ze onderweg.”
33 Zijn leerlingen zeiden:
“Vanwaar halen wij in dit afgelegen gebied
zoveel broden
om zoveel mensen voldoende te voeden?”
34 Jezus vroeg hun: “Hoeveel broden heb je?”
Ze zeiden: “Zeven, en enkele visjes.”
35 Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten.
36 Hij nam de zeven broden en de vissen
en na gedankt te hebben [eucharistein],
brak hij ze
en gaf ze aan zijn leerlingen,
die ze uitdeelden aan de mensen.
37 Allen aten en werden volop gevoed.
En toen ze de overblijvende stukken ophaalden,
waren er zeven manden vol.
Als in het Matteüsevangelie Jezus ‘gaat zitten’, dan betekent dat dat hij onderricht gaat geven. Een Joodse rabbi – die Jezus voor Matteüs in de eerste
plaats was – ging zitten op een leerstoel met zijn leerlingen rond zich geschaard. Dat is wel degelijk het beeld dat Matteüs ook hier oproept.
Toch vallen twee dingen op:
Ten eerste is zijn ‘stoel’ een berg: een geschikte plek, dat wel, maar toch gewoon in de natuur en duidelijk helemaal openbaar voor iedereen. Het zijn ook niet alleen zijn leerlingen die luisteren. Vele anderen luisteren mee. Geen elitair clubje dus. Onderricht hebben ze wel nodig, maar dat gebeurt temidden het gewone leven.
En ten tweede wordt zijn onderricht nogal vaak onderbroken door ‘lammen, blinden, doofstommen, verminkten, …’. Hij láát zich duidelijk ook ‘storen’. Hij is namelijk diep beroerd door die mensen. Misschien moeten we zelfs zeggen dat dit zijn onderricht eigenlijk niet ‘stoort’, maar dat het net zijn onderricht ís?!
Als ík vandaag ‘Jezus-volger’ wil zijn, waar zal dan mijn ‘stoel’ staan en door wie zal ik mij ‘laten storen’?
Mt. 22, 34-40 (25/10/2020)
Maar toen de Farizeeën hoorden dat Jezus de Sadduceeën de mond had gesnoerd,
kwamen de Farizeeën bijeen en één van hen, een wetgeleerde, ondervroeg hem:
“Meester, wat is het grootste gebod in de wet?”
Jezus antwoordde:
“Je zult de heer je God daad-werkelijk liefhebben,
met geheel je hart, met geheel je geest en met geheel je verstand. [Deut.6,5]
Dat is het grootste en eerste gebod.
Het tweede is daaraan gelijk:
Je zult wie jou nabij komt daad-werkelijk liefhebben als jezelf. [Lev.19,18]
Aan deze twee geboden
hangen geheel de wet en de profeten vast.
Wat zouden ze hem graag de mond snoeren. Maar wat had je gedacht, Jezus laat zich niet het zwijgen opleggen.
Integendeel hij vat even voor hen heel de Thora samen en zegt waar het op aankomt nl:
de heer je God daad-werkelijk liefhebben en net zo diegene die jou nabij komt.
Dit liefhebben houdt niet op bij het opvolgen van regels en wetten maar het is een totaal engagement (denken, willen en doen).
Alleen zó kan ‘G-d liefhebben’ werkelijkheid worden doorheen je daden. Jezus verbindt daarom ook het eerste gebod aan het tweede.
Ze zijn niet los verkrijgbaar. Voor hem is het een’ en en’ verhaal. Liefde voor G-d is liefde voor de mens.
Er blijkt dus iets gemeenschappelijks te zijn aan het liefhebben, het één roept het ander op.
Als ik G-ds liefde echt durf toe te laten, zal ik milder naar mezelf kijken en vandaaruit ook milder naar de ander.
En waar kan ik beter het ware gelaat van G-d ontdekken dan doorheen de kwetsbaarheid van de ander?
Heel de Wet, al die objectieve ge- en verboden, hebben dus maar betekenis wanneer ze een proces van overgave (aan die goddelijke liefde)
en engagement (liefde voor de mens) op gang brengen.
Dit ‘en en’ verhaal spreekt dan niet langer van jezelf maar leid je binnen in zijn liefdevolle wereld van verbondenheid.