Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc. 7,11-17 (27/08/2020) H. Monica

In die tijd begaf Jezus zich naar een stad die Naïn heette; zijn leerlingen en een grote groep mensen gingen met Hem mee.
Hij was juist in de nabijheid van de stadspoort gekomen, toen daar een dode werd uitgedragen,
de enige zoon van zijn moeder die weduwe was. Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde haar.
Toen de Heer haar zag gevoelde Hij medelijden met haar en sprak: “Schrei maar niet.”
Daarop trad Hij op de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers bleven staan en Hij sprak: “Jongeling, Ik zeg je: sta op!”
De dode kwam overeind zitten en begon te spreken en Jezus gaf hem aan zijn moeder. Allen werden door ontzag bevangen
en zij verheerlijkten God en zeiden: “Een groot profeet is onder ons opgestaan”, en: “God heeft genadig neergezien op zijn volk.”
En dit verhaal over Hem deed de ronde door heel het Joodse land en de wijde omtrek.

Een machteloze, troosteloze vrouw zonder enig perspectief, een voorbeeld van sociale kwetsbaarheid.
De confrontatie met haar grijpt Jezus aan tot in zijn ingewanden (veel meer dus dan ‘hij had medelijden’).
Daar bij die bewogenheid begint het wonder (niet bij het resultaat).
Hij raakt haar aan, verbindt zich met haar vanuit die intense betrokkenheid en geeft de zoon aan zijn moeder. (niet: Jezus geeft hem terug aan zijn moeder).
De relatie tussen moeder en zoon wordt helemaal anders, van een andere orde. De moeder ontvangt vanaf nu haar zoon van ‘Iemand anders’,
een geschenk uit de hemel, een onverdiende gave. De dode is niet meer haar bezit of de vervanging van haar gestorven man.
Hij hoeft niet langer aan haar verwachtingen te voldoen. Ze zijn niet langer elkaar iets schuldig. De liefde is niet langer versmelting, inlijving of verslindend:
het leven wordt voor beiden terug mogelijk. Ze worden terug lévend. Er ontstaat een nieuwe relatie – een verbondenheid over de dood heen.

Lc.7,18-23 (16/12/2020)

Johannes’ leerlingen berichtten hem over al deze dingen [de gebeurtenissen rond Jezus].
Hij riep twee van zijn leerlingen bij zich en zond hen naar Jezus met de vraag:
“Jij, ben jij de komende [de Messias naar wie wij uitzien], of moeten wij een ander verwachten?”
Toen de mannen bij hem gekomen waren, zeiden ze: “Johannes de doper heeft ons naar jou gezonden met de vraag:
Jij, ben jij de komende, of moeten wij een ander verwachten?”
Net op dat ogenblik heelde hij velen van ziekten, zwaktes en kwalijke geesten en schonk een groot aantal blinden het gezicht.
Jezus antwoordde hen: “Ga en bericht aan Johannes wat jullie gezien en gehoord hebben:
blinden zien, lammen lopen, melaatsen worden gereinigd, doven horen, doden worden opgewekt:
armen ontvangen de bevrijdende boodschap. Gezegend wie niet over mij struikelt.”

Is het twijfel die toeslaat bij Johannes? Hij had andere dingen verwacht! Heel zijn leven heeft hij gegeven.
Was het wel voor het juiste project? Hij weet het niet meer. “Ben jij de komende, of moeten wij een ander verwachten?” (geloofscrisis van de bovenste plank).
Hij voelt de aarzeling, de twijfel en brengt deze ter sprake bij zijn leerlingen. Zijn twijfel en onzekerheid mag ook verder klinken, tot bij Jezus.
En Jezus zegt niet: “Ja natuurlijk ben ik dat” – dat zou Johannes waarschijnlijk ook niet overtuigd hebben.
Hij wijst wel naar wat er te zien is: blinden zien, lammen lopen, allemaal flitsen van een nieuwe wereld. Zie wat er gebeurt!
Zie je G-d in wat er gebeurt? Dan zal je ook Hem herkennen als diegene die komen zou.
Kijk! Laat het bij je binnen komen. Als dat wat je ziet jou niet overtuigt, dan zal niets je overtuigen.
Kijk! Herken je G-d – in die flitsen van een nieuwe wereld – of, neem je aanstoot aan al het hoopvolle dat rondom jou gebeurt?

Lc.7,31-35 (16/09/2020) 

Jezus zei:
“Waarmee zal ik deze generatie vergelijken? Waar lijken ze op?
Ze zijn als kinderen die op de markt zitten en elkaar toeroepen:
‘Wij spelen voor jullie op de fluit, maar je danst niet.
Wij zingen voor jullie een klaaglied, maar je weent niet!’
Zie je?
Johannes de Doper is gekomen,
hij eet geen brood en drinkt geen wijn,
en jullie zeggen: ‘Hij is van een demon bezeten.’
De mensenzoon is gekomen,
hij eet en drinkt wel,
en jullie zeggen: ‘Kijk eens naar die vreter en zuiper,
die vriend van tollenaars en zondaars.’
Wijsheid wordt als waar erkend
door allen die haar kinderen zijn.”

Wispelturige kinderen, die wel willen spelen, maar niet mee-spelen … er is altijd wel wat dat hen niet zint.
Zo verzucht Jezus over ‘deze generatie’ (= zíjn generatie), maar o zo herkenbaar bij ‘déze generatie’ (= de ónze).
Wanneer worden wij toch eens ‘kinderen van de wijsheid’? Dat ligt er blijkbaar niet aan in welke tijd of generatie ik geboren word,
en dus ook niet onder welk gesternte dat zou zijn geweest (en of ik dan slim of dom, of rijk of arm zou zijn).
Wij worden ‘kinderen van de wijsheid’ als wij ‘waarheid (h)erkennen’.
En díe is te vinden bij de a/Ander. De ‘waarheid over mijn leven’ is niet of ik al of niet dans, maar dat er i/Iemand op de fluit speelt voor mij;
de ‘waarheid over mijn leven’ is niet of ik al of niet ween, maar dat er i/Iemand een klaaglied zingt voor mij!
Hóór ik de á/Ander, of verhoor ik alleen mijn eigen wispelturigheid?
Dán zal ik Johannes’ boodschap (h)erkennen. Dan zal ik Jezus’ boodschap (h)erkennen. Elk a/Anders; elk bevrijdend!

Lc.7,36-50 (17/09/2020)

Iemand van de Farizeeën verzocht Jezus nu bij hem te komen eten.
Toen hij bij het huis aankwam, ging hij aan tafel aanliggen.
Maar kijk!
Een vrouw die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte dat Jezus in het huis van de Farizeeër was.
Ze nam een albasten kruikje geurige balsem mee en ging wenend achter hem, bij zijn voeten staan.
Haar tranen maakten zijn voeten nat en met haar hoofdhaar droogde ze die af.
Ze kuste zijn voeten liefdevol en zalfde ze met de balsem.
De Farizeeër die hem uitgenodigd had,zag dit en dacht bij zichzelf:
‘Als die man een profeet was, dan zou hij weten wie en wat voor iemand
die vrouw is die hem aanraakt.
Hij zou toch moeten weten dat ze een zondares is!’

Jezus antwoordde hem door te zeggen:
“Simon, ik wil je iets zeggen.”
“Spreek, meester!”, zei hij.

Een zekere geldschieter had twee schuldenaars.
De ene was hem vijfhonderd daglonen schuldig, de andere vijftig.
Omdat ze niets hadden om te betalen, schonk hij het hen beide uit genade.”
“Zeg mij eens, wie van hen beide zal hem meest daadwerkelijke liefde tonen?”
Simon antwoordde:
“… Ik vermoed degene aan wie hij het meest geschonken heeft …?”
Jezus zei:
“Je oordeel is juist.”
Zich nu omkerend naar de vrouw, ging hij verder tegen Simon:
“Zie je deze vrouw?
Ik ben in jouw huis binnengekomen,
maar water om mijn voeten te verfrissen heb jij mij niet gegeven.
Zij echter heeft met haar tranen mijn voeten nat gemaakt
en ze met haar haren afgedroogd.
Een kus heb jij mij niet gegeven, maar zij heeft sinds ik binnengekomen ben
onophoudelijk mijn voeten liefdevol gekust.
Mijn hoofd heb jij niet met olijfolie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met geurige balsem.”
“Om die genade zeg ik je:
Haar vele zonden zijn haar vergeven.
Bewijs daarvan is dat zij veel daadwerkelijke liefde heeft getoond.
Wie weinig vergeven wordt, toont weinig daadwerkelijke liefde.”

Nu zei Jezus tot de vrouw:
“Je zonden zijn je vergeven.”
De andere tafelgenoten begonnen onder elkaar te mompelen:
“Wie is die man, dat hij zonden vergeeft?”
Maar hij zei verder tot de vrouw:
“Deze daad van innerlijk vertrouwen heeft je behoed.
Ga heen tot vrede!”

In dit wondermooie stuk Evangelie licht één detail op. Het staat in het midden van de tekst als om aan te duiden:
hier zit het hele scharnier van het gebeuren.
Jezus vraagt aan Simon: “Zie je deze vrouw?” Dat is op zich een tamelijk absurde vraag. Natúúrlijk heeft hij haar gezien!
Iedereen in huis had haar gezien – en er het zijne over gedacht én zich aan geërgerd. Simon moet haar zelfs al vroeger gezien hebben,
hoe zou hij anders weten wie ze is? En toch vraagt Jezus dat. Waarom?
Heeft Simon haar wel écht gezíen? Of ging hij alleen maar voort op wat hij vooraf al meende over haar te weten?
Ziet hij wel wat er te zien ís, of is zijn zicht begrensd door eigengebouwde muren?
En Jezus helpt hem haar aan te kijken – écht dan. Hij gaat verder tegen Simon, maar kijkt naar de vrouw. Een duidelijke uitnodiging.
En hij wijst hem aan wat er te zien ís, maar wat hij tot nu toe níet zag.
En dat maakt blijkbaar een groot verschil …
Vandaag spreekt Jezus míj aan, maar richt zijn blik op mijn medemens en nodigt mij uit te zíen …

Lc. 8,1-3 (18/09/2020)

Daaropvolgend trok Jezus een tijdlang langs stad en dorp.
Hij predikte en bracht het Goede Nieuws van het koninkrijk van God.
De twaalf waren bij hem
en ook enkele vrouwen die geheeld waren van boze geesten en ziekten,
waaronder Maria van Magdala, uit wie zeven demonen waren weggegaan.
Ook Johanna, de vrouw van Herodes’ zaakvoerder Chuzas,
Suzanna en vele andere vrouwen zorgden voor hen met wat zij hadden.

Jezus wil zijn Goede Nieuws aan zoveel mogelijk mensen vertellen. Hij had geen massamedia ter beschikking, dus trok hij rond.
Het is opvallend dat er ook vrouwen in dat gezelschap waren. Je zou kunnen denken dat dat enkel ‘voor de was en de plas’ was,
maar er is zeker meer aan de hand. Het was in Jezus’ tijd ondenkbaar dat vrouwen publiekelijk zouden rondtrekken.
Nog meer ondenkbaar was dat voor een Joodse rabbi – die Jezus dan toch wel was.
Toch mogen we Jezus niet declameren als een ‘feminist avant la lettre’. Dat zou een anachronisme zijn, terwijl Jezus ook een kind van zijn tijd was.
Maar het is met die vrouwen zoals met álle mensen bij Jezus (en al zeker die die anders wat in de marge staan): hij kijkt vrij!
En dat mag je in twee betekenissen verstaan: Jezus is zó geworteld in de liefde van G-d, dat hij enkel en alleen van daaruit naar mensen kijkt.
Zijn blik zit niet gevangen in allerlei vooroordelen of vakjes. En door zó ‘vrij te kijken’ wórden mensen ook vrij – vrij om voluit zichzelf te mogen zijn;
vrij om wat ze hebben ook aan anderen te besteden; vrij om op deze manier zelf boodschapper te worden van het Goede Nieuws.

Lc. 8,4-15 (19/09/2020)

Mensen uit allerlei steden kwam op hem af, zodat zich een grote menigte verzamelde.
Hij vertelde hen een gelijkenis:
Een zaaier ging uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een deel op de weg.
Het werd vertrapt en de vogels aten het op. Een ander deel viel op rotsige grond.
Toen het begon te groeien verdorde het omdat het onvoldoende water had.
Weer een ander deel viel tussen de dorens.
Die groeiden mee op en verstikten het opkomende graan.
Maar een deel viel in goede aarde en toen het volgroeid was
bracht het buitengewoon veel vrucht voort.
Hierna riep Jezus uit:
“Wie oren heeft om te horen, laat hij luisteren!”

Zijn leerlingen vroegen hem nu: “Wat bedoelt deze gelijkenis?”
Hij antwoordde:
“Jullie, die leerling willen zijn, is het gegeven de verborgenheden
van het koninkrijk van God te leren kennen.
Tot de anderen spreek ik in gelijkenissen omdat zij ziende niet zien en horende niet verstaan.

Dit bedoelt nu deze gelijkenis:
Het zaad is het woord van God.
Die langs de weg zijn zij die het horen.
Maar dan komt de tweedrachtzaaier en neemt het woord weg uit hun hart,
zodat ze niet tot innerlijk vertrouwen zouden komen en behoed worden.
Die op rotsige grond zijn zij die, wanneer zij het horen,
het woord met vreugde ontvangen, maar geen wortel hebben.
Voor een tijdje staan ze in dat vertrouwen,
maar in een tijd van beproeving, nemen zij er afstand van.
Die tussen de dorens vallen zijn zij die het horen,
maar gaandeweg verstrikt raken in de zorgen of de rijkdom en genietingen van het leven
en daardoor niet voldragen raken.
Die in goede aarde vallen zijn zij die het woord horen
en het behouden in een goed hart en daardoor duurzaam vrucht dragen.”

Jezus brengt zijn boodschap verpakt in een verhaal. Dat ‘verpakken’ komt enigszins dubbel over:
Enerzijds ligt het door z’n eenvoud en voorstelling uit het dagelijks leven heel gemakkelijk in het oor – als een aantrekkelijk cadeautje;
anderzijds ligt de kern ervan natuurlijk niet in de verpakking, maar in dat wat er ín zit.
Maar daarvoor moet je het verhaal niet alleen ‘horen’, maar moet je er ook naar ‘luisteren’!
Verderop geeft Jezus zelf de aanwijzing waar het verschil zit: “Aan wie leerling wil zijn, is het gegeven … Maar tot de anderen …”
‘Horen’ doe je met je oren en je hersenen; ‘luisteren’ doe je met het hart van een leerling:
vanuit een verlangen G-d te leren kennen (‘in kennis te zijn met G-d’), met een grote ontvankelijkheid en ruimte voor de a/Ander.
Wat Jezus hier aangeeft als wat nodig is om zijn verhalen te beluisteren, haalde hij eigenlijk bij de profeet Jesaja,
die dezelfde dingen zegt over … de Messias! (zie Jes.50,4) Als Jesaja het 500 jaar vóór Jezus al wist dat deze luisterhouding de waarachtige leerling-houding is,
weten wij het dan 2000 jaar ná Jezus?