Mt.13,54-58 (30/7/2021)
Hij kwam in zijn vaderstad [Nazareth, ca. 40km van Kafarnaüm] en onderrichtte hen in hun plaats van samenkomst [synagoge], zodat ze versteld stonden: “Vanwaar heeft hij die wijsheid en die machtige daden [wonderen]? Is dat niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus, Joses, Simon en Judas ? En wonen zijn zussen niet allemaal bij ons? Vanwaar heeft hij dan dit alles?” En ze namen aanstoot aan hem.
Maar Jezus zei: “Nergens wordt een profeet zo miskend als in zijn eigen vaderstad en in zijn huis.”
En hij kon daar niet veel machtige daden doe omwille van hun niet-vertrouwen.
Nu gaat Jezus van zijn woonplaats Kafarnaüm terug naar het dorp waar hij is opgegroeid, Nazareth. Ze kennen hem daar – natuurlijk, in zo’n dorp kent iedereen iedereen. Daar is geen meer – het is een heel gewoon dorp, wat hogerop – dus gaat hij naar die andere plaats van samenkomst, de synagoge.
Hoe komt het toch – het is vandaag niet anders dan toen – dat we zo moeilijk kunnen accepteren dat iemand uit onze eigen kring iets te vertellen zou hebben? Je zou kunnen denken dat het is omdat we van die ook zijn kleine kantjes kennen en dat die lijken een schaduw te werpen op zijn wijsheid. Dat kan wel eens gebeuren, maar het zou nogal kortzichtig zijn het alleen daaraan te wijten. Alsof wijsheid nu net niet ontstaat in het passend leren omgaan met kleine kantjes! Zou het niet eerder jaloezie zijn? Een soort afgunst omdat die ander ergens geraakt is waar we zelf niet raken (of de moeite niet voor willen doen om er te geraken)?
Misschien een uitnodiging om eens op een niet-jaloerse manier open te staan voor de mensen die ik vandaag ontmoet?