Mt.13,1-9 (21/7/2021)
Op die dag trok Jezus buitenshuis en ging zitten bij het meer. Er verzamelde zich zo’n menigte rondom hem dat hij in een boot stapte en daarin ging zitten, terwijl de menigte op het strand stond. Hij sprak hen uitvoerig toe in gelijkenissen:
“Kijk, een zaaier ging uit om te zaaien. Daarbij viel een deel op de weg. De vogels kwamen en aten het op. Een ander deel viel op steenachtige grond, waar het niet veel aarde had. Onmiddellijk kwam het op omdat het niet veel diepte had, maar van zodra de zon opkwam, verschroeide het, omdat het geen wortel had. Een ander deel viel tussen de dorens. Die schoten op en verstikten het. Een ander deel nu viel in goede aarde en gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.”
“Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
Op het einde van deze gelijkenis valt het samen: De verschillende bodemsoorten (die er eigenlijk niet toe doen, want wie je ook bent of wat jouw bodem ook is, je wordt er niet op afgerekend) en de zaaier (die in eindeloze mildheid zichzelf blijft aanbieden aan iedereen, zonder onderscheid).
In dat laatste zinnetje wordt, voor mij, de opdracht helder: Wij zijn geroepen om te horen, om één en al oor te worden voor een woord, een roep voorbij alle dingen (rotsen, distels, onkruid, …). Wie écht luistert, wordt een ander mens. Hij zal iets doen met wat hem in de schoot geworpen wordt, met dat wat hem wordt aangereikt.
De zaaier, die geeft en blijft geven – ongeacht de levenssituatie. Het is aan ons om open en ontvankelijk te worden voor dat Woord. Het is aan ons om het te laten doordringen tot in het diepst van ons wezen.
“Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!” Dat is onze bestemming als mens, nl. doordringen tot daar waar we enkel ontvangende leegte zijn! Daar in die leegte kan het Woord ontkiemen en vruchtbaar worden!