Mt.11,25-27 (14/07/2021)
Ook in die tijd zei Jezus: “Ik prijs en dank je, vader, heer van hemel en aarde, dat je deze dingen verborgen hebt voor [eigenmachtige] bekwamen en verstandigen en ze onthuld hebt voor [onmachtige] onmondigen. Ja, vader, zo heb jij het goed bevonden voor jouw gelaat. Alles is mij door mijn vader toevertrouwd, en niemand weet wie de zoon is, behalve de vader, en niemand weet wie de vader is, behalve de zoon en aan wie de zoon het wil onthullen.
We kunnen nogal idyllisch doen over ‘Jezus en de kindjes’, maar het woord dat Matteüs hier gebruikt, wijst specifiek op nog heel jonge kinderen die, op wat geschreeuw na, geen stem hebben in de wereld, laat staan macht of kracht. Zijn dát de uitverkorenen waar Jezus het over heeft? Is het aan dát soort mensen dat G-d zich onthult? Blijkbaar!
Hoe kan ik ‘weer worden als de kinderen’? Hoe kan ik in mijn onmacht blijven staan – want onmacht heb ik sowieso; ik heb alleen veel trucs om te doen alsof dat niet zo is. Hoe kan ik stemloos worden: mijn stem niet willen verheffen tégen een ander, vóór mijn eigen visie? Hoe kan ik mijn krachteloosheid voor lief nemen?
Is het niet alleen ‘voor G-ds Gelaat’ dat ik dat kan? – Omdat ik weet (een liefdes-kennis) dat Hij mij draagt? Waar kom ik dichter bij zijn Gelaat, dan liggend in zijn armen, vertrouwend, wetend-zonder-weten, dat Híj mijn stem is, mijn levenskracht.