Mt. 26,14-25 (Jes.50,4-9a) (08/4/2020)
In die tijd ging een van de twaalf, Judas Iskariot geheten, naar de hogepriesters en zei: 'Wat wilt ge mij geven als ik u hem in handen speel?' Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.
En van toen af zocht hij een gunstige gelegenheid om hem over te leveren.
Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlingen Jezus vragen: 'Waar wilt gij dat wij het paasmaal voor u gereed maken?' Hij antwoordde: 'Gaat naar de stad en zegt aan die en die:
De Meester laat weten: Mijn uur is nabij; bij u wil ik met mijn leerlingen het paasmaal houden.' De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en maakten het paasmaal gereed.
Toen de avond gevallen was lag hij met de twaalf leerlingen aan. Onder de maaltijd sprak hij: 'Voorwaar, ik zeg u: een van u zal mij overleveren.'
Smartelijk getroffen begon de een na de ander hem te vragen: 'Ik ben het toch niet, Heer?' Hij antwoordde: 'Die met mij zijn hand in de schotel steekt zal mij overleveren.
Wel gaat de Mensenzoon heen zoals van hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!'
Judas, zijn verrader, nam het woord en zei: 'Ik ben het toch niet, Rabbi?' Hij antwoordde hem: 'Gij zegt het.'
Jes.50,4-9a
God, de HEER, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen.
God, de HEER, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd. Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken,
bood ik mijn wangen aan. Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden.
God, de HEER, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.
Hij die mij recht verschaft is nabij. Wie durft tegen mij een geding aan te spannen? Laten we samen voor het gerecht verschijnen. Wie is mijn tegenstander in deze zaak?
Laat hij mij tegemoet treden. God, de HEER, zal mij helpen - wie zal mij dan veroordelen?
Wat een contrast!
In het Evangelie de ‘leerling’ Judas.
Bij Jesaja de ‘leerling’ die bezongen wordt in ‘het lied van de lijdende dienaar’:
“De Heer heeft mij gegeven de tong van een goede leerling, zodat ik de moedeloze toe kan spreken. In de morgen wekt Hij mij op om te spreken, in de morgen wekt Hij mij op om te luisteren,
zodat ik hoor wat een leerling hoort. God de Heer heeft tot mij gesproken en ik heb mij niet verzet, ik ben niet teruggedeinsd. Mijn rug bood ik aan wie mij sloegen,
mijn wangen aan wie mij de baard uitrukten en mijn gezicht heb ik niet afgewend van wie mij smaadden en bespuwden.” (Jes.50,4-6)
Het is de overmoed of de ootmoed!
Zal ik het zelf wel doen of laat ik God aan het werk in mijn leven?
Handel ik naar eigen inzicht of laat ik mij gewillig (?) voeren op Gods wegen?
Werk ik voor eigen rekening of ten bate van het Rijk Gods?
In de Goede Week worden wij uitgenodigd ‘het Lam te volgen dat naar de slachtbank wordt geleid’.
‘Volgzaamheid’ blijkt een kenmerk te zijn van de echte leerling van Jezus – nee, geen ‘schaapachtigheid’; wel: mij laten leiden door de voetsporen van Hem die mij is voorgegaan.
Makkelijk belooft dat niet te zijn.
Lévengevend wel!