Mt. 11,16-19 (11/12/2020)
Waarmee zal ik de mensen van deze generatie vergelijken?
Ze zijn als kleine kinderen die op de markt zitten en hun vriendjes toeroepen:
‘Wij spelen voor jullie op de fluit, maar je danst niet. Wij zingen voor jullie een klaaglied, maar je weent niet!’
Want Johannes kwam, hij at noch dronk en ze zeggen: ‘Hij is van een demon bezeten.’
En de mensenzoon kwam, hij at en dronk wél en ze zeggen: ‘Kijk eens naar die vreter en zuiper, die vriend van tollenaars en zondaars!’
Wijsheid wordt als waar erkend door allen die haar kinderen zijn.
Jezus verwijt de mensen kinderachtige wispelturigheid. Als ze Johannes de Doper niet willen erkennen,
gebruiken ze er het argument voor dat hij veel te ascetisch is; en als ze ‘de mensenzoon’ (Jezus zelf) niet willen erkennen,
gebruiken ze het omgekeerde argument dat hij veel te losbandig is. Wat willen ze nu eigenlijk?
Gewoon hun zin doen, natuurlijk! – Hoe ben je/ik zelf …
Het is in onze tijd niet anders, dat het zíen van waarachtige Godsgezanten wel enig onderscheidingsvermogen vergt.
Wij zijn nogal geneigd voort te gaan op uiterlijke kenmerken, waarbij dan de geneigdheid om een Godsgezant eerder te (h)erkennen
in het ascetische of eerder in het vrije aan ónze kant ligt, niet aan de kant van de boodschap zelf!
Is Gods bevrijdende boodschap voor vandaag méér waar omdat die in welluidende woorden wordt verkondigd of stamelend?
Door een slonzige armoezaaier of een gedistingeerd iemand? In een kerk of op straat? … (ga zo nog maar even door)
De wispelturigheid verdwijnt maar, als wij ons eigen kinderachtig willetje aan de kant schuiven en plaats maken voor Góds wijsheid.