Mt. 22, 34-40 (25/10/2020)
Maar toen de Farizeeën hoorden dat Jezus de Sadduceeën de mond had gesnoerd,
kwamen de Farizeeën bijeen en één van hen, een wetgeleerde, ondervroeg hem:
“Meester, wat is het grootste gebod in de wet?”
Jezus antwoordde:
“Je zult de heer je God daad-werkelijk liefhebben,
met geheel je hart, met geheel je geest en met geheel je verstand. [Deut.6,5]
Dat is het grootste en eerste gebod.
Het tweede is daaraan gelijk:
Je zult wie jou nabij komt daad-werkelijk liefhebben als jezelf. [Lev.19,18]
Aan deze twee geboden
hangen geheel de wet en de profeten vast.
Wat zouden ze hem graag de mond snoeren. Maar wat had je gedacht, Jezus laat zich niet het zwijgen opleggen.
Integendeel hij vat even voor hen heel de Thora samen en zegt waar het op aankomt nl:
de heer je God daad-werkelijk liefhebben en net zo diegene die jou nabij komt.
Dit liefhebben houdt niet op bij het opvolgen van regels en wetten maar het is een totaal engagement (denken, willen en doen).
Alleen zó kan ‘G-d liefhebben’ werkelijkheid worden doorheen je daden. Jezus verbindt daarom ook het eerste gebod aan het tweede.
Ze zijn niet los verkrijgbaar. Voor hem is het een’ en en’ verhaal. Liefde voor G-d is liefde voor de mens.
Er blijkt dus iets gemeenschappelijks te zijn aan het liefhebben, het één roept het ander op.
Als ik G-ds liefde echt durf toe te laten, zal ik milder naar mezelf kijken en vandaaruit ook milder naar de ander.
En waar kan ik beter het ware gelaat van G-d ontdekken dan doorheen de kwetsbaarheid van de ander?
Heel de Wet, al die objectieve ge- en verboden, hebben dus maar betekenis wanneer ze een proces van overgave (aan die goddelijke liefde)
en engagement (liefde voor de mens) op gang brengen.
Dit ‘en en’ verhaal spreekt dan niet langer van jezelf maar leid je binnen in zijn liefdevolle wereld van verbondenheid.