Mt. 23, 8-12 (28/08/2020) H. Augustinus
Toen zij Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen: “Maar gij moet je geen rabbi laten noemen.
Gij hebt maar een Meester en gij zijt allen broeders. En noemt niemand van jullie op aarde “vader”; gij hebt maar één Vader, de hemelse.
En laat je ook geen “leraar” noemen; gij hebt maar één leraar, de Christus.
Wie de grootste onder jullie is, moet je dienaar zijn. Alwie zichzelf verheft, zal vernederd en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”
Augustinus (de heilige van vandaag) had het begrepen: Je zal pas leraar zijn - in de ware betekenis van het woord -
als je zelf leerling durft te worden en beseft dat de ander jou evenveel te leren heeft dan jij hem.
Nederigheid en wederzijdsheid zijn de sleutelwoorden. Of het nu gaat over ‘weten’, bloedverwantschap of over die ene hemelse Vader,
telkens gaat het er om je te focussen op de ander/Ander, jezelf onder te dompelen in de totale ‘andersheid’ van de ander/Ander.
Met andere woorden: schuif je eigen ‘weten’ terzijde en creëer ruimte om in alle eenvoud nederig thuis te komen in de wereld van de ander/Ander.
Te midden van die lege ruimte zal voor beiden, leraar en leerling, iets te proeven zijn van het Rijk der hemelen.
Eenvoud en nederigheid zijn immers niet alleen deugden die iets aan het leven toevoegen, ze zijn het leven zelf, in zijn eenvoudigste vorm.
En wie beter dan Christus kan hierin onze meester zijn?