Mt. 16,13-19 (29/06/2020)
In die tijd toen Jezus in de streek van Caesarea Filippi gekomen was, stelde hij zijn leerlingen deze vraag:
'Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?' Zij antwoordden: 'Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,
weer anderen Jeremia of een van de profeten.' 'Maar gij' - sprak hij tot hen - 'wie zegt gij dat ik ben?' Simon Petrus antwoordde:
'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.'
Jezus hernam: 'Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn
en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.'
Petrus en Paulus, wat een duo om je Kerk aan toe te vertrouwen.
De ene verloochende Jezus tot drie keer toe (zo herkenbaar) en de ander was een fervente vervolger (als ik eerlijk kijk naar hoe ik omga met bepaalde groepen in onze Kerk,
komt het misschien ook heel dicht bij vervolging vrees ik).
En toch … aan die ‘mensen’ vertrouwde Jij jouw Kerk toe. Zalig dat zij, net als wij, gewone mensen waren met al hun menselijke zwakheden.
Misschien durf ik juist daarom met al mijn beperktheden ook mee werk te maken van die Kerk.
Een Kerk die ik graag mijn Kerk noem. Tenminste als ze het aandurft om kwetsbaar te zijn en de eigen klein-menselijkheid in de ogen durft te kijken.
Want de Kerk waar ik van hou, is een gewonde Kerk, net als Jezus die ze toch wil volgen? Het is een Kerk die juist daar te vinden is,
te midden van de wonden van de wereld, bij de gewonde mens en die haar eigen wonden, haar eigen klein-menselijkheid niet verloochent.
Gelukkig dus voor mij dat dit o, zo menselijke duo de basis mag zijn van onze Kerk.