Mt.13,47-53 (1/08/2024)
47 “En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een sleepnet dat neergelaten wordt in het meer
en allerlei soorten [vissen] bijeenbrengt.
48 Als het vol is, trekt men het op de oever,
men gaat zitten en verzamelt de goede [vissen] in kuipen,
de slechte werpen ze weg.
49 Zo zal het zijn bij de voleinding van de tijden.
De engelen zullen er op uittrekken
en zij zullen de slechten [verdwaasden]
van de rechtvaardigen [integeren] scheiden
50 en hen in de vuuroven werpen.
Daar zal er geween en tandengeknars zijn.”
51 Jezus vroeg hen nu:
“Hebben jullie dit alles begrepen?”
“Ja”, antwoorden zij.
52 Nu zei hij:
“Zo lijkt iedere schriftgeleerde
die leerling is geworden in het koningschap der hemelen
op een huisvader
die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt.”
53 Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd,
vertrok hij van daar [Kafarnaüm].
Misschien is het je al opgevallen dat we in de vertaling die wij hier hanteren het woord ‘koningschap’ gebruiken i.p.v. het meer bekende ‘koninkrijk’. Dat is omdat we bij het woord ‘koninkrijk’ nogal geneigd zijn ons daar een concreet stuk land bij voor te stellen. Terwijl Jezus duidelijk zegt dat wij dat ‘koninkrijk’ níet kunnen aanwijzen. Nee, zegt hij, het is midden ín jullie! (Lc.17,20-21)
Het woord ‘koningschap’ zegt ons dus iets preciezer waar het om gaat: De vraag is of wij G-d ‘koning’ laten zijn over ons leven? Mag híj heer-schappij voeren over ons leven? Of doen we dat liever zelf; of laten we ons leiden door allerlei afgoden?
In de mate wij G-d het koningschap over ons leven kunnen geven, zal zijn ‘rijk’ ín ons gestalte krijgen. En daarvoor geeft Jezus ons al die parabeltjes, net niet om ze letterlijk te begrijpen, maar om op zoek te gaan naar hun innerlijke betekenis, “zoals een huisvader, die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt”.