Mt.9,32-38 (9/07/2024)
32 Toen ze uit het huis kwamen,
brachten ze iemand bij hem
die stom was en door een demon bezeten.
33 Nadat hij de demon had verdreven,
begon de stomme te spreken.
Iedereen was vol verwondering:
“Nog nooit heeft zoiets zich getoond in Israël!”
34 De farizeeën echter zeiden:
“Het is door de aanvoerder van de demonen
dat hij de demonen verdrijft.”
35 Jezus trok rond langs alle steden en dorpen.
Hij gaf onderricht in hun plaatsen van samenkomst
en verkondigde het bevrijdende nieuws van het koninkrijk
en hij heelde elke ziekte en elke zwakte onder het volk.
36 Toen hij de menigte echter overzag,
werd hij diep innerlijk bewogen om hen,
omdat ze opgejaagd en krachteloos waren,
als schapen zonder herder.
37 Hij zei tegen zijn leerlingen:
“De oogst is wel overvloedig,
maar arbeiders zijn er weinig.
38 Vraag daarom aan de heer van de oogst
dat hij arbeiders uitstuurt in zijn oogst.”
Als Jezus vandaag langs onze steden en dorpen zou trekken en de mensenmenigte overzien, wat zou hij dan zien? Ik vrees dat hij hetzelfde zou zien als toen: “dat ze opgejaagd en krachteloos zijn”. Én hij zou er “diep innerlijk bewogen om raken”, want de mensen gaan hem ter harte. Hij wil ze leiding geven, niet uit machtsberekening, maar omdat hij Léven voor hen wenst.
Daarom roept hij zijn leerlingen op “arbeider voor de oogst” te zijn. Daarom roept hij míj op …
Kan en durf ik langs te gaan in de steden en dorpen – het kan ook mijn straat of mijn werk zijn – en te zien wat er te zien ís: dat mensen opgejaagd en krachteloos zijn?! En zou / mag het mij raken? Mag het mij tot in mijn diepste wezen beroeren en in beweging brengen? En zal ik – uit loutere mede-menselijke dienstverlening hen wegen ten Léven aanwijzen en aanreiken? En zal ik dat blíjven doen, ook als de frustratie zál optreden dat de oogst groter is dan het aantal arbeiders? …