Mt.13,47-53 (28/07/2022)
“En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een sleepnet dat neergelaten wordt in het meer
en allerlei soorten [vissen] bijeenbrengt.
Als het vol is, trekt men het op de oever,
men gaat zitten en verzamelt de goede [vissen] in kuipen,
de slechte werpen ze weg.”
“Zo zal het zijn bij de voleinding van de tijden. De engelen zullen er op uittrekken en zij zullen de slechten [verdwaasden] van de rechtvaardigen [integeren] scheiden en hen in de vuuroven werpen. Daar zal er geween en tandengeknars zijn.”
Jezus vroeg hen nu: “Hebben jullie dit alles begrepen?” “Ja”, antwoorden zij.
Nu zei hij: “Zo lijkt iedere schriftgeleerde die leerling is geworden in het koningschap der hemelen op een huisvader die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt.”
Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd, vertrok hij van daar [Kafarnaüm].
Vandaag gaat het gesprek over dat leven ‘in het verlengde van G-d’ verder in de taal van de vissers. Veel van Jezus’ volgelingen waren vissers zodat hij niet anders kan dan zich in hun leefwereld inleven en beelden gebruiken die zij herkennen.
Hoe zou het ‘verhaaltje’ klinken in mijn leefwereld?
Ik leef in een samenleving die bestaat uit allerlei ‘soorten’ mensen. Mensen die ‘goed’ en ‘slecht’ zijn (vaak ook tegelijkertijd). Het zijn mensen van allerlei slag die zich doorheen het leven bewegen, maar weliswaar niet allemaal in dezelfde richting, integendeel. Ik durf ervan uit te gaan dat deze samenleving in oorsprong ook zo bedoeld is – het goede en het slechte te samen. De uitdaging van toen blijft voor mij nog steeds dezelfde. Zal ik mij in die samenleving kunnen bewegen als een goede huisvader/moeder: liefdevol en behoedzaam, weet hebbende van het oude om van daaruit het nieuwe alle groeikansen te geven, zonder te oordelen. Het oordelen is niet aan mij, dat laat ik aan G-d.