Mc.5,21-43 (1/02/2022)
Nu stak Jezus met de boot weer over naar de andere kant [Kafarnaüm]. Aan de oever van het meer
verzamelde zich een grote menigte bij hem.
Kijk! Een van de oversten van de synagoge, Jaïrus genaamd, kwam ook en toen hij Jezus zag, viel hij aan zijn voeten neer. Hij smeekte hem met aandrang: “Mijn dochtertje ligt op sterven. Kom en leg haar de handen op zodat ze bevrijd wordt en leeft!” Jezus ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en ze drongen tegen hem op.
Er was een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel geleden onder vele artsen en heel haar bezit eraan besteed, maar er helemaal geen baat bij gehad; integendeel, het was nog slechter geworden. Zij had over Jezus gehoord. Ze naderde hem van achteren in de menigte en raakte zijn kleed aan, want ze dacht: “Zelfs als ik maar zijn kleren kan aanraken, zal ik bevrijd worden.” En onmiddellijk hield het bloedvloeien op en zij voelde aan haar lichaam dat ze van haar gesel genezen was.
Maar onmiddellijk voelde Jezus in zichzelf dat er een kracht van hem was uitgegaan. Hij keerde zich om in de menigte en vroeg: “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?” Zijn leerlingen zeiden hem: “Je ziet dat een menigte tegen je opdringt en jij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?!” Maar hij keek rond om te zien wie dit gedaan had. De vrouw nu, wetend wat er met haar was gebeurd, kwam angstig en bevend bij hem, viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid. En hij zei haar: “Dochter, je vertrouwen heeft je bevrijd. Ga in vrede, en wees genezen van je gesel.”
Hij was nog aan het spreken, toen ze van het huis van de synagoge-overste kwamen zeggen: “Je dochter is gestorven. Wat val je de meester nog lastig?!” Maar Jezus hoorde wat er gezegd werd en zei tegen Jaïrus: “Wees niet bang, vertrouw alleen maar.” Hij liet niemand toe hen te volgen, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Ze kwamen in het huis van de overste en hij zag de grote beroering, het luide wenen en jammeren. Hij ging binnen en vroeg hun: “Waarom zo’n beroering en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.” Maar ze lachten hem uit. Hij stuurde hen echter allemaal weg. De vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren, nam hij mee en ging de plaats binnen waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: “Talitha koem!”, wat vertaald betekent: Meisje, ik zeg je: sta op! Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond – want het was twaalf jaar. Allen waren buiten zichzelf van verbazing. Hij gebood hun nadrukkelijk dat niemand dit te weten mocht komen. En hij zei dat ze haar te eten moesten geven.
Wat is er in die 12 jaar gebeurd? – Heb je bemerkt dat het voor beide betrokken vrouwen over een periode van 12 jaar gaat? – En wat doet Jezus ánders waardoor het ook anders uitdraait voor hen?
Beide hebben heel veel zorg gekregen, en dat ongetwijfeld met de beste bedoelingen. Ouders en artsen hebben alles gedaan wat ze konden om hen te geven wat ze hadden, maar blijkbaar vanuit het éigen perspectief en misschien wat te weinig vanuit het perspectief van de ánder.
Het moet Jezus opgevallen zijn dat Jaïrus sprak over dochtertje, en daarvoor een woord gebruikt voor een kind van hooguit een jaar of 4, terwijl ze 12 is, in die tijd bijna volwassen en huwbaar! Wat verstikt door dit ‘verkleinwoord’ was er geen leven meer voor haar. Jezus spreekt haar aan als volwaardig mens, en dat ze ook daarbij passend voedsel moest krijgen. Dan kan ze léven!
Ook de dokters hebben hun beste krachten besteed (en er wel wat aan verdiend). Velen hebben háár aangeraakt; Jezus liet zích aanraken (zónder eraan te verdienen). Hoe bevrijdend kan het niet werken als ik vrij mijn krachten laat stromen naar de ander …