Mc. 16,9-15 (18/4/2020)
Nadat Jezus in de vroege morgen van de eerste dag van de week verrezen was, verscheen hij het eerst aan Maria Magdalena uit wie hij zeven duivels had uitgedreven.
Deze ging het vertellen aan hen die zijn metgezellen waren geweest en nu rouwden en weenden. Maar toen zij hoorden dat hij leefde en door haar gezien was geloofden ze het niet.
Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen toen zij te voet op weg waren naar buiten. Nadat dezen teruggekeerd waren vertelden ze het aan de overigen,
maar zelfs zij werden niet geloofd. Later verscheen hij aan de elf terwijl zij aan tafel aanlagen. Hij maakte hun een verwijt van hun hardnekkig ongeloof,
omdat zij geen geloof hadden geschonken aan degenen die hem gezien hadden nadat hij verrezen was.
Daarop sprak hij tot hen: 'Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping.'
Voluit durven geloven dat Jezus niet dood is maar leeft, gebeurt niet plotsklaps. Het lijkt ook een proces te zijn dat gepaard gaat met heel veel twijfel, ongeloof en halsstarrigheid.
Ook bij de leerlingen. Wanneer Maria Magdalena komt vertellen dat ze Jezus ontmoet heeft, wordt zij niet au serieux genomen. Daarna verschijnt Jezus aan twee van de leerlingen.
En ook hun getuigenis komt niet aan. Het landt niet bij de leerlingen. Zij zitten compleet vast in hun ontgoocheling en verdriet.
Jezus is teleurgesteld en verwijt hen ongeloof en halsstarrigheid. En toch blijft hij niet steken in zijn teleurstelling.
Hij gelooft in hen en geeft hen de opdracht te gaan verkondigen waar ook ter wereld.
Een oproep tot verkondiging die ook aan ons is gericht. Hoe en op welke manier je dat moet doen staat nergens neergeschreven.
Het enige dat telt is ‘geloof’ en ’leef’ dan zal je vanzelf gaan verkondigen. Dan maakt het niet uit of dit in stilte of met woorden gebeurt. Je leven zal het vertellen.