Mc.3,20-35 (9/06/2024)
20 Hij ging naar huis
en opnieuw kwam er zoveel volk samen
dat ze geen kans hadden om te eten.
21 Toen zijn verwanten dit hoorden,
gingen ze naar hem toe om hem mee te nemen,
want men zei dat hij buiten zijn zinnen was.
22 De schriftgeleerden die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden:
“Hij heeft Beëlzebul:
door de heerser van de demonen drijft hij demonen uit!”
23 Hij riep hen bij zich
en in gelijkenissen zei hij tegen hen:
“Hoe kan een satan een satan uitdrijven?
24 Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is,
kan het niet standhouden,
25 en als een huis innerlijk verdeeld is,
kan het niet standhouden.
26 Als nu de tegenstander [satan] opgestaan is tegen zichzelf
en innerlijk verdeeld is,
kan hij geen stand houden,
maar is zijn einde gekomen.
27 Niemand kan het huis van een sterke binnengaan
en zijn huisraad roven,
als hij niet eerst die sterke bindt.
Dan kan hij diens huis beroven.”
28 “Zeker, ik zeg jullie:
Alles zal aan de mensen vergeven worden,
alle zonden en alle godslasteringen,
hoeveel ze ook gelasterd hebben.
29 Maar wie lastert tegen de heilige Geest,
vindt in eeuwigheid geen vergeving,
maar valt onder het eeuwig oordeel.”
30 Dit [zei hij] omdat ze gezegd hadden:
Hij is bezeten van een onreine geest.
31 Nu kwamen zijn moeder en broers naar hem toe.
Buiten staande, zonden ze iemand om hem te roepen.
32 Er zat een menigte rond hem.
Ze zeiden: “Kijk, je moeder en broers staan buiten
en zoeken je.”
33 Hij antwoordde hun:
“Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers?”
34 En rondkijkend naar al wie in een kring rondom hem zat, zei hij:
“Kijk … mijn moeder en mijn broers …!
35 Want al wie de bedoelingen van God doet,
die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”
Zus of broer
van Jezus worden,
diep in mijn hart
wil ik dat wel.
Maar de consequentie
die het evangelie daaraan verbindt
valt me soms zwaar.
En als ik dan nog ervaar
dat mensen mij omwille van mijn geloof
uitlachen,
heb ik vaak veel meer zin
om ‘buitenstaander’ te blijven
en niet verder te zoeken
naar wat God van mij wilt.
Welke droom heeft God over mijn leven?
Als ik die droom onder ogen durf zien
kan ik er werk van maken.
(naar Erwin Roosen)