Lc.5,27-32 (20/2/2021)
Hierna ging hij weg en zag een tollenaar, Levi genaamd, zitten bij het tolhuis.
Hij zei tegen hem: “Volg mij.” Hij stond op, liet alles achter en volgde hem.
Levi liet voor hem in zijn huis een groot feestmaal bereiden
en een groot aantal tollenaars en anderen lagen mee met hem aan tafel.
De farizeeën en hun schriftgeleerden zeiden morrend tegen Jezus’ leerlingen:
“Waarom eten en drinken jullie met tollenaars en zondaars?”
Jezus antwoordde hun: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.
Niet om rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar zondaars.”
Jezus is gekomen voor zondaars … Niet voor mij dus …
Of toch? Altijd lastig om daarover na te denken, laat staan het als diep besef tot ons door te laten dringen.
We mogen wel de ballast achter ons laten die verkondigde hoe slecht we wel waren en hoe schuldig.
Dat is niet helemaal onwaar, maar kreeg een onevenwichtig zwaar accent. Dat wij zondige mensen zijn, blijft echter helaas wél waar.
Het wordt duidelijker als we even naar het woord ‘zonde’ kijken. In de nieuwe Psalmvertaling wordt dit systematisch vertaald met:
verwijdering. Want dát is waar ‘zonde’ over gaat: tekens wanneer en waarmee ik mij van G-d (en van de mensen, want daar woont G-d) afkeer.
Telkens ik me eerder naar mezelf keer dan naar de a/Ander, verwijder ik mij van G-d – ‘en dat is zonde’.
Mooi aan het beeld van de ‘verwijdering’ is ook: ík kan mij afkeren van G-d, maar dat betekent nog niet dat G-d zich afkeert van mij – integendeel:
in zijn uiterst milde en geduldige liefde lonkt hij mij met open armen, tot ik mij omkeer … en hij er ís.
‘Interessant’ detail – troostvol ook voor mij, zondaar: Het is wel degelijk Levi, de tollenaar, de ‘zondaar’ die geroepen wordt én volgt
(hij wordt 1 van de 12); niet de farizeeër die van zichzelf denkt geen zondaar te zijn.