Lc.2,22-40 (2/2/2021)
Toen de dagen van hun reiniging vervuld waren [40 dagen na de geboorte], brachten zij Jezus naar Jeruzalem
– volgens de wet van Mozes [Lev.12,1-8] – om hem voor te stellen aan de Heer.
– Zoals geschreven staat in de wet van de Heer [Ex.13,2-15]: Al het eerstgeborene van het mannelijk geslacht aan de Heer worden toegewijd.
– en om – volgens de wet van de Heer – de offerande te brengen: een koppel tortels of twee jonge duiven. [= zoals voor armen was bepaald]
Kijk! In Jeruzalem woonde iemand die Simeon heette. Hij was een rechtvaardige en een toegewijd gelovige man die uitzag naar de vervulling voor Israël
[de messias] en de heilige Geest was met hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij
niet zou sterven voor hij de gezalfde van de Heer [christos – messiah] zou hebben gezien.
In die geest kwam hij naar de tempel en toen zijn ouders de boreling Jezus binnenbrachten om de gewoonten van de wet aan hem te voltrekken,
ontving ook hij het in zijn armen. Hij loofde God en zei:
“Nu maak jij je dienaar vrij, in vrede, meester
– volgens jouw woord.
Want mijn ogen hebben jouw bevrijding gezien
die jij bereid hebt voor alle volken:
een licht,
tot verlichting van de volken
en tot heerlijkheid van jouw volk Israël.”
Zijn vader en moeder stonden verwonderd over wat er van hem werd gezegd. Simeon zegende hen en zei tegen Maria:
“Kijk! Deze ligt hier tot val en opstanding van velen en tot teken dat weersproken wordt, zodat de innerlijke overwegingen van velen aan het licht zullen komen.
– En ook je eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.”
Er was ook een profetes: Hanna, dochter van Fanuël, van de stam van Aser. Ze was hoogbejaard: na haar meisjesjaren had ze zeven jaar met haar man geleefd.
Nu was ze een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar. Nooit ging ze weg van de tempel en ze diende de Heer nacht en dacht met vasten en gebed.
Juist op dat moment kwam zij er bij staan. Antwoordend, loofde zij God en sprak over hem tot al wie uitzag naar de verlossing van Jeruzalem.
Toen ze alles volgens de wet van de Heer hadden volbracht, keerden ze terug naar Galilea, naar hun stad, Nazaret.
Het kindje groeide op en werd gesterkt, het werd vervuld van wijsheid en de genade van God was met hem.
We mogen getuigen zijn van een fascinerend ritueel. Enerzijds wordt het prille leven toegewijd aan G-d.
Anderzijds wordt dat leven door G-d teruggegeven met de opdracht: ‘Behoed’ dit leven. (Wordt (beh)ouders, in de volle betekenis van het woord.)
Vol verwondering kijk ik toe en vraag me af: Kunnen wij nog ‘schroomvol’ binnentreden in het Mysterie van het leven?
Kunnen we dit nog beleven in een maatschappij die, meer en meer, doordrongen raakt van de idee dat vruchtbaarheid, geboorte,
leven en dood in onze hand liggen, maakbaar en beheersbaar zijn? Kan het zijn dat we langzaam maar zeker vervreemd raken van dat ‘Mysterie’?
Het is nochtans te voelen, bij elke geboorte. Elk nieuw leven ís een geschenk. Het wordt ons gegeven, zomaar, uit Liefde!
Zo mooi dat ‘spel’ van ontvangen, toewijden en terugkrijgen. Zo fascinerend om schroomvol de snaar van intense verwondering te voelen trillen.
Dan kan je niet anders dan je handen en je hart te laten openbreken voor dat wonderlijke geschenk, dit nieuwe leven liefdevol ontvangen
en het zorgzaam tot z’n volle ontplooiing laten komen.