Lc.7,36-50 (17/09/2020)
Iemand van de Farizeeën verzocht Jezus nu bij hem te komen eten.
Toen hij bij het huis aankwam, ging hij aan tafel aanliggen.
Maar kijk!
Een vrouw die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte dat Jezus in het huis van de Farizeeër was.
Ze nam een albasten kruikje geurige balsem mee en ging wenend achter hem, bij zijn voeten staan.
Haar tranen maakten zijn voeten nat en met haar hoofdhaar droogde ze die af.
Ze kuste zijn voeten liefdevol en zalfde ze met de balsem.
De Farizeeër die hem uitgenodigd had,zag dit en dacht bij zichzelf:
‘Als die man een profeet was, dan zou hij weten wie en wat voor iemand
die vrouw is die hem aanraakt.
Hij zou toch moeten weten dat ze een zondares is!’
Jezus antwoordde hem door te zeggen:
“Simon, ik wil je iets zeggen.”
“Spreek, meester!”, zei hij.
Een zekere geldschieter had twee schuldenaars.
De ene was hem vijfhonderd daglonen schuldig, de andere vijftig.
Omdat ze niets hadden om te betalen, schonk hij het hen beide uit genade.”
“Zeg mij eens, wie van hen beide zal hem meest daadwerkelijke liefde tonen?”
Simon antwoordde:
“… Ik vermoed degene aan wie hij het meest geschonken heeft …?”
Jezus zei:
“Je oordeel is juist.”
Zich nu omkerend naar de vrouw, ging hij verder tegen Simon:
“Zie je deze vrouw?
Ik ben in jouw huis binnengekomen,
maar water om mijn voeten te verfrissen heb jij mij niet gegeven.
Zij echter heeft met haar tranen mijn voeten nat gemaakt
en ze met haar haren afgedroogd.
Een kus heb jij mij niet gegeven, maar zij heeft sinds ik binnengekomen ben
onophoudelijk mijn voeten liefdevol gekust.
Mijn hoofd heb jij niet met olijfolie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met geurige balsem.”
“Om die genade zeg ik je:
Haar vele zonden zijn haar vergeven.
Bewijs daarvan is dat zij veel daadwerkelijke liefde heeft getoond.
Wie weinig vergeven wordt, toont weinig daadwerkelijke liefde.”
Nu zei Jezus tot de vrouw:
“Je zonden zijn je vergeven.”
De andere tafelgenoten begonnen onder elkaar te mompelen:
“Wie is die man, dat hij zonden vergeeft?”
Maar hij zei verder tot de vrouw:
“Deze daad van innerlijk vertrouwen heeft je behoed.
Ga heen tot vrede!”
In dit wondermooie stuk Evangelie licht één detail op. Het staat in het midden van de tekst als om aan te duiden:
hier zit het hele scharnier van het gebeuren.
Jezus vraagt aan Simon: “Zie je deze vrouw?” Dat is op zich een tamelijk absurde vraag. Natúúrlijk heeft hij haar gezien!
Iedereen in huis had haar gezien – en er het zijne over gedacht én zich aan geërgerd. Simon moet haar zelfs al vroeger gezien hebben,
hoe zou hij anders weten wie ze is? En toch vraagt Jezus dat. Waarom?
Heeft Simon haar wel écht gezíen? Of ging hij alleen maar voort op wat hij vooraf al meende over haar te weten?
Ziet hij wel wat er te zien ís, of is zijn zicht begrensd door eigengebouwde muren?
En Jezus helpt hem haar aan te kijken – écht dan. Hij gaat verder tegen Simon, maar kijkt naar de vrouw. Een duidelijke uitnodiging.
En hij wijst hem aan wat er te zien ís, maar wat hij tot nu toe níet zag.
En dat maakt blijkbaar een groot verschil …
Vandaag spreekt Jezus míj aan, maar richt zijn blik op mijn medemens en nodigt mij uit te zíen …