Lc.18,1-8 (18/11/2023)
1 Hij vertelde hen nog een gelijkenis,
met het oog op dat het nodig is
te blijven bidden en te volharden:
2 “In een stad was er een rechter
die de vrees voor God
en de bekommernis om mensen
niet kende.
3 Nu was er in die stad een weduwe
die telkens opnieuw naar hem toekwam:
“Doe mij recht ten opzichte van mijn tegenpartij.”
4 Een tijdlang wilde hij niet,
maar op den duur zei hij tegen zichzelf:
“Ook al ken ik niet
de vrees voor God
en de bekommernis om mensen,
5 omdat die weduwe mij zo last berokkent,
zal ik haar recht doen,
anders komt ze mij nog in mijn gezicht slaan.”
6 Nu zei de Heer:
“Hoor wat deze ongerechte rechter zegt!
7 Zal God dan geen recht doen
aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen
en lankmoedig naar hen luisteren?
8 Ik zeg jullie:
Met haast zal hij hen recht doen!
Maar als de mensenzoon zal komen,
zal hij dan wel vertrouwen vinden op aarde?”
Van bij het begin benadrukt Jezus de noodzaak van het volhardende gebed. Hij illustreert het met een parabel waarin een rechter (de macht) en een weduwe (de machteloze) tegenover elkaar staan. De machteloze heeft alleen het stille, niet aflatende aandringen als tegenkracht tegen de macht van de rechter. En hier blijkt dat de macht daartegen geen enkel verweer heeft.
Iets verder klinkt de sterke bevestiging dat G-d spoedig recht zal verschaffen aan wie tot hem blijven roepen, dag en nacht. Jezus legt een sterke band tussen het geloof/vertrouwen en het gebed. Ja, G-d verhoort het gebed, zegt hij, maar zal de mensenzoon wel vertrouwen vinden op aarde? Is ons geloof voldoende om G-ds antwoord op te merken?
Jezus spreekt zijn overtuiging, zijn vertrouwen, uit terwijl hij op weg is naar Jeruzalem, op weg naar een onrechtmatige veroordeling en de dood op het kruis. En zelfs op die weg verklaart hij dat G-d altijd de zijnen verhoort. Hij weet dat G-d Léven in overvloed zal geven, zelfs als men daarvoor eerst door de dood moet gaan.