Lc.14,1-6 (3/11/2023)
1 Het gebeurde eens
dat Jezus te gast was voor de maaltijd op sabbat
in het huis van een overste van de farizeeën
en zij hielden hem in de gaten.
2 Kijk! Iemand met oedeem stond voor hem.
3 Jezus reageerde door aan de wetgeleerden en farizeeën te vragen:
“Is het geoorloofd op sabbat te genezen, of niet?”
4 Maar zij hielden zich stil.
Jezus nam de man bij de hand,
genas hem en liet hem gaan.
5 En tegen hen zei hij:
“Wie van jullie zal,
als je zoon of je os in een put valt,
hem niet onmiddellijk er uit trekken,
ook op de sabbat?”
6 Ze waren niet in staat
hier iets tegenin te brengen.
Jezus laat hier een staaltje van praktische wijsheid zien. Hij kent de sabbat-regels van buiten én van binnen. Hij weet wat mag en niet mag op sabbat. Wanneer hij bij de maaltijd geconfronteerd wordt met een mens in nood, wordt zijn aandacht volledig op de man gericht. Hij voelt (en weet) dat de aandacht van de farizeeën niet op de man, maar op hem gericht is.
Zij vragen zich af wat Jezus gaat doen. Zal hij de wet – die ook zij van buiten kennen (maar niet van binnen) – respecteren?
Jezus vraagt zich af wat de ander, de mens voor hem, nodig heeft. Hij maakt de wet ondergeschikt aan de mens en tegelijkertijd verantwoordt hij zijn eigen gedrag bij de farizeeën. Hij snoert hen de mond met zijn vraag: Wat is er mis met genezen? Daar kan toch niemand iets op tegen hebben, ook al is het sabbat. Hij houdt hen een spiegel voor, waar ze niets tegen in kunnen brengen. En toch zit het hen dwars. Ze botsen op de Go(e)dheid van Jezus. Nochtans is het eenvoudig. Het enige dat hij doet, is zich overgeven aan het feit dat de leidraad van het leven geen wetten en regels zijn, maar wel de a/Ander.