Verbonden Leven

Lc.12,39-48 (25/10/2023)

39      “Maar weet goed:
       Als de heer des huizes geweten had
       op welk uur de dief kwam,
       dan had hij wel gewaakt
       en niet toegelaten dat er ingebroken werd in zijn huis.
40    Wees ook jullie dus bereid [klaargemaakt én bereidwillig],
       want je weet niet op welk uur de mensenzoon komt.”
41    Petrus vroeg hem nu:
       “Heer, bedoel je deze gelijkenis voor ons alleen,
       of ook voor allen?”
42    De Heer antwoordde:
       “Wie zou die trouwe en verstandige huismeester zijn
       die de heer zal aanstellen over zijn personeel
       en die op de gepaste tijd
       hen het eten geeft dat hen toekomt?
43    Gezegend de dienaar die zó bezig is
       wanneer de heer thuiskomt.
44    Waarlijk, ik zeg jullie
       dat hij hem zal aanstellen over alles wat hij bezit.
45    Maar als die dienaar in zijn hart zegt:
       mijn heer neemt er de tijd van,
       en hij begint de knechten en meiden te slaan
       en eet en drinkt tot hij dronken wordt,
       dan zal de heer van die dienaar komen
       op een dag dat hij het niet verwacht
       en op een tijdstip dat hij niet kent;
       hij zal worden verwijderd van zijn heer
       en ondergaan het lot van de ontrouwen.
47    De dienaar die de wil van zijn heer heeft leren kennen,
       maar zich daar niet heeft op voorbereid en gedaan,
       zal met vele slagen geslagen worden.
48    Als hij die echter niet heeft leren kennen
       en heeft gedaan wat straf verdient,
       zal hij met weinig slagen geslagen worden.
       Van ieder aan wie veel is gegeven,
       zal veel worden gevraagd;
       en aan wie veel is toevertrouwd,
       van hem zal veel worden geëist.”

Het Evangelie van gisteren loopt naadloos door in dat van vandaag. Met een gelijkenis van een heer en zijn dienstpersoneel probeert Jezus iets duidelijk te maken over wie zijn ware volgelingen zijn. Ook hier is de vraag uitdrukkelijk of ze ‘bereid’ zijn, het wíllen én er zich op klaarmaken.
Van zijn kant uit vertrouwt hij ons sowieso zijn hele huishouden toe – wíj zijn die huismeesters die aangesteld worden over zijn “personeel en die hen op de gepaste tijd het eten moeten geven dat hen toekomt”. Maar vindt onze Heer ons dáármee bezig? Of “slaan we de knechten en meiden”? Op het wereldtoneel moeten we – weeral eens – niet ver zoeken om te zien wat het antwoord is. Maar het ‘wereldtoneel’ begint in onze eigen huishoudens! Hoe is het dáár gesteld met onze ‘bereidheid’ om ‘de wil van de Heer’ te leren kennen én te doen?
Aan ons is veel gegeven! Mag er dan niet veel worden gevraagd? Wat ons in handen is gegeven, brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Ben ik ‘bereid’ daar ‘verantwoording’ van af te leggen?