Lc.7,11-17 (13/09/2022)
De volgende dag trok hij naar een stad die Naïn heet. [ca. 40km ZW van Kafarnaüm] Zijn leerlingen en een grote menigte trokken met hem mee. Toen hij de poort van de stad naderde, – kijk! – werd er een overledene uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder en zij was weduwe. Een grote menigte uit de stad was bij haar.
Toen de Heer haar zag, werd hij innerlijk diep bewogen om haar en zei haar: “Ween niet.” Hij kwam naderbij en raakte de kist aan. [open kist/draagbaar onrein] De dragers hielden halt. Hij zei: “Jongeling, ik zeg je, sta op.” De dode ging overeind zitten en begon te spreken, en hij gaf hem terug aan zijn moeder. [1Kon.17,23; cf. Joh.19,26-27]
Ontzag greep allen aan en zij bleven God loven: “Een groot profeet is onder ons opgestaan!” en “God heeft daad-werkelijk omgezien naar zijn volk!”
Dit woord over hem ging rond in heel Judea en omstreken.
Twee stoeten naderen elkaar aan de stadspoort. De ene stoet is vol van verwachting, vol van leven en de andere is bezet door de dood. Twee groepen mensen bewegen zich in tegengestelde richting, met volkomen tegengestelde gemoedsbewegingen. Aan de poort kruisen ze elkaar. Daar op het snijpunt van de wegen zien ze elkaar, Jezus en de vrouw. De confrontatie met haar grijpt Jezus aan tot in zijn ingewanden (veel meer dan ‘hij had medelijden’). Alles in hem verzet zich tegen een leven dat doodloopt, tegen doodgaan aan de dood. Kijk! Liefde laat zich raken, wordt bewogen, en dan begint het wonder. Hij spreekt, komt naderbij, raakt de dood aan zodat leven kan ontluiken. De jonge man staat op en wordt tot Léven gewekt te midden van de dood.
Welke richting ze nadien uitgaan komen we niet te weten. Een ding is zeker, waar mensen door Liefde aangeraakt worden, in beweging komen als leven dood dreigt te lopen, daar wordt leven opnieuw mogelijk gemaakt, daar wordt dood omgevormd tot Léven.