Joh.6,22-29 (2/05/2022)
De volgende morgen stond de menigte al weer aan de overzijde van het meer. [Daar waar de broodvermenigvuldiging plaatsvond en vanwaar de leerlingen dus de avond voordien waren weggegaan.] Zij hadden gezien dat daar maar één bootje lag, dat zijn leerlingen daarin waren gestapt en dat Jezus niet met zijn leerlingen was meegegaan in het bootje, maar dat zij alleen waren vertrokken. Wel kwamen er andere bootjes uit Tiberias naar de plaats waar zij het brood gegeten hadden na de dankzegging van de Heer.
Toen de menigte dus zag dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren, stapten zij zelf in de bootjes en kwamen in Kafarnaüm om hem te zoeken. Toen ze hem vonden aan de overzijde van het meer, vroegen ze: “Meester, wanneer ben je hier gekomen?” Jezus antwoordde hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie: Jullie zoeken mij, niet omdat je tekenen hebt [in]gezien, maar omdat je van de broden hebt gegeten en je verzadigd werd. Doe geen moeite voor voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft tot het volle leven en dat de mensenzoon jullie zal geven, want op hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt.”
Ze vroegen hem dan: “Wat moeten wij doen opdat onze werken Gods werken zouden zijn?” Jezus gaf hen ten antwoord: “Dit is het werk van God: dat je vertrouwt in wie hij gezonden heeft.”
Daar gaan ze, in hun bootjes, op zoek naar Jezus. Aangeraakt door hoop en verlangen zijn ze in beweging gekomen. Wat zoeken ze eigenlijk? Wat hopen ze te vinden? Iemand die richting geeft aan het leven, in de hoop dat het anders wordt, anders kan? Misschien hopen ze dat het leven weer gaat stromen, dat er beweging in komt?
Op hun vraag: “Wanneer ben je hier gekomen?” geeft Jezus geen antwoord, maar hij onderzoekt wel hun beweegredenen. Waarnaar zijn ze (en wij?) ten diepste op zoek? Worden ze gedreven door een volle maag, de verzadiging? Is het dat wat leven geeft?
Jezus maakt hen duidelijk dat er beter werk gemaakt wordt van voedsel voor de ziel: dat wat echt Léven geeft, eeuwigheidswaarde heeft, kwaliteit van leven. En weet, zegt hij, het zal je gegeven worden, dat nieuwe leven, die volheid.
“Maar hoe moet dat dan? Wat moeten wij doen?”
Je hoeft niets te doen want ‘geloven’ ligt voorbij het ‘doen’, het ‘werken’. Richt je hele doen en laten op hem en je zal leven, brood en liefde ontvangen. Open je wezen en durf te ontvangen wat op je toekomt, daar wordt G-d zichtbaar.