Joh.21,20-25 (22/05/2021)
Petrus keerde zich om en zag de leerlingen die Jezus erg genegen was hen volgen. Het was hij die bij de maaltijd aan Jezus’ borst had gevraagd: “Heer, wie is het die jou zal uitleveren?” Toen Petrus hem zag, vroeg hij aan Jezus: “Heer, wat met hem?” Jezus zei hem: “Het is jouw zaak niet of het mijn bedoeling is dat hij blijft tot ik kom. Jij moet mij volgen.”
Zo ontstond onder de leerlingen de gedachte dat hij niet zou sterven, maar Jezus had niet gezegd dat hij niet zou sterven, maar ‘“het is jouw zaak niet of het mijn bedoeling is dat hij blijft tot ik kom’.
Het is deze leerling die van deze dingen getuigt en dit alles beschreven heeft. Wij weten dat zijn getuigenis waar is. Er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als ze echter
allemaal beschreven zouden worden, zou – zo denk ik – de wereld te klein zijn voor de volgeschreven boeken.
Gisteren ging het over de vriendschap tussen Jezus en Petrus, met de consequenties die dat heeft voor zijn leven. Vandaag, in dit laatste stukje Paas-Evangelie, gaat het over de vriendschap tussen Jezus en Johannes.
Net omwille van wat hier staat, terwijl het duidelijk is dat het Johannesevangelie pas laat geschreven werd, ging de traditie ervan uit dat Johannes nog echt jong moet zijn geweest toen hij leerling van Jezus werd.
Of dat historisch ook zo was, doet er niet zoveel toe. Het doet ons wel begrijpen waarom Jezus een bijzondere genegenheid voor hem had. Jezus had het wel voor wie zich ontvankelijk open stelt en z’n hele leven erop inricht om hem te volgen. Echte leerlingen zijn zij die zich láten ‘kneden’, die kennis en wijsheid in zich opnemen en daarmee ook ‘de liefde voor de zaak van de meester’ overnemen en doorgeven.
Maar pas op! Ook dit leerlingschap heeft verstrekkende consequenties: je wordt getuige, ‘willen of niet’, een leven lang (en dat kan een láng leven worden), in een soort van ‘eeuwigheid’ die totaal aan je verstand ontsnapt. Maar je ‘moet’ getuigen, je kúnt niet anders: spreken, schrijven, en vooral … Léven!