Joh.16,23b-28 (15/5/2021)
Amen, amen, ik zeg jullie: Al wat je de Vader vraagt [je verlangen uitspreken] in mijn naam, zal hij je geven. Tot nu toe hebben jullie niets gevraagd in mijn naam! Verlang, en je zult ontvangen, opdat je vreugde vervuld wordt.
Ik heb in beelden tegen jullie gesproken, maar er komt een uur waarop ik niet meer in beelden zal spreken, maar vrijmoedig jullie over de Vader zal verkondigen. Op die dag zul je in mijn naam verlangend vragen – ik hoef dat niet meer te doen voor jullie, want de Vader houdt zelf van jullie omdat jullie van mij hebben gehouden en hebben geloofd dat ik van de Vader ben uitgegaan.
Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen; nu verlaat ik de wereld weer en ga naar de Vader.”
Dít is een hele lastige! “Tot nu toe hebben jullie niets gevraagd in mijn naam!” … Nee? Heb ik dat nog niet gedaan? Ik dacht nochtans van wel! En nog niet zo’n klein beetje ook!
Ik kan me nu redden met te wijzen op dat ‘ik dácht het’. Bij het tastend spreken over het smeekgebed wordt nogal makkelijk de toevlucht genomen tot de dooddoener: je vroeg misschien teveel je eigen wil en niet wat G-d wil. Maar er bestaan echt wel ‘vragen’ waarvan je er redelijkerwijs mag van uitgaan dat G-d er minstens niet tegen kan zijn.
Ik kreeg een hint toen ik ontdekte dat het woord ‘vragen’ hier niet zomaar een sec of rationeel afgebakende kwestie is. Je zou het moeten weergeven met zoiets als ‘uitdrukkelijk kenbaar maken van je verlangen en je met heel je hart, ziel en lijf klaarmaken voor de ontvangst’.
‘Verlangen’ en ‘bereiden’ zijn beide tegelijk actieve en passieve houdingen en houden ook elk een tijdsdimensie in. Alleen in G-ds tijd, waar alles in één nu-moment samenvalt, komen ‘vraag’ en ‘antwoord’ meteen bij elkaar. Maar in onze mensentijd, nog zó onrijp voor Gods droom, vragen beide een groeiproces.
In mijn eigen leven kan dat over dagen, maanden, jaren gaan; in een maatschappij en een kerk kan dat over eeuwen gaan …