Joh.2,13-25 (7/3/2021)
Pesach, het Joodse Paasfeest, was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem.
Op het tempelplein trof hij de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars.
Hij maakte van touwen een zweep en dreef allen de tempel uit, met hun schapen en runderen.
De tafels van de geldwisselaars wierp hij om en hun munten rolden over de grond.
Tegen de duivenverkopers zei hij: “Doe dat weg van hier! Maak van het huis van mijn Vader geen marktplaats!”
Zijn leerlingen her-innerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor jouw huis heeft mij verteerd. [Ps.69,10]
Enigen uit de omstaanders ondervroegen hem nu: “Welk teken kun jij ons tonen dat je zoiets mag doen?”
Jezus antwoordde hen: “Verwoest het binnenste van deze tempel en in drie dagen zal ik het doen verrijzen.”
Zij zeiden nu: “Zesenveertig jaar is er aan deze tempel gebouwd en jij zult hem in drie dagen doen verrijzen?”
Maar hij sprak over het binnenste van de tempel dat zijn lichaam was.
Toen hij later uit de doden verrezen was, her-innerden zijn leerlingen zich dat hij dit gezegd had,
en zij vertrouwden op de Schrift en op het woord dat Jezus had gesproken.
Toen hij in Jeruzalem was tijdens het Pesach-feest, kregen velen vertrouwen in zijn naam
bij het zien van de tekens die hij telkens stelde. Maar Jezus zelf vertrouwde zich niet toe aan hen,
omdat hij inzicht had in de mens. Het was niet nodig dat iemand hem daarover betuigde, want hij wist zelf wat er in de mens is.
De evangelist Johannes komt al heel vroeg in zijn Jezus-relaas met dit cruciale gebeuren aanzetten. In zijn weergave van de dingen is Jezus amper begonnen met zijn openbaar leven, of in het centrum van de religieuze beleving gaat hij op een ongehoorde wijze tekeer. Blijkbaar ziet Johannes hier iets weerspiegelt wat voor hem de kern van Jezus’ boodschap uitmaakt.
Als Jezus spreekt van ‘het huis van mijn Vader’ (en niet over ‘de tempel’) is het duidelijk dat hij daarmee iets affectiefs, relationeel bedoelt: het is een plek bij uitstek voor de ontmoeting tussen G-d en mens. Als hij er dus de verkopers etc. uitjaagt, dan is dat natuurlijk omdat dat helemaal niets meer van doen heeft met die God-menselijke ontmoeting. Dan is ‘het huis van mijn Vader’ niet eens geen tempel meer, maar een marktplaats.
Vastentijd is misschien een goede tijd om eens ‘schoon schip te maken’ in mijn leven met alles wat daarin níet gericht is op die God-menselijke ontmoeting …