Verbonden Leven

Joh.5,17-30 (13/03/2024)

17    Jezus zei tegen de Joden:
       “Mijn Vader werkt tot nu toe, en ik werk ook!”
18    Hierom zochten ze des te meer om hem te doden,
       omdat hij niet alleen de sabbat losmaakte,
       maar ook God zijn eigen vader noemde,
       waarmee hij zichzelf aan God gelijk maakte.
19    Jezus antwoordde hun:
       Amen, amen, ik zeg jullie:
       De Zoon kan niets uit zichzelf
       tenzij hij het de Vader ziet doen,
       want wat de Vader doet, doet de Zoon evenzo.
20    En de Vader heeft de Zoon lief,
       daarom toont hij hem alles wat hij zelf doet.
       En hij zal hem nog grotere dingen laten doen dan deze.
       Je zult je nog verwonderen!
21    Zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt,
       zo maakt ook de Zoon levend wie hij bedoelt.
22    De Vader zelf oordeelt niemand,
       maar het gehele oordeel heeft hij in handen gegeven van de Zoon
23    opdat allen de Zoon zouden eren zoals ze de Vader eren.
       Wie de Zoon niet eert,
       eert ook de Vader niet die hem gezonden heeft.
24    Amen, amen, ik zeg jullie:
       Wie mijn woord hoort
       en vertrouwen stelt in wie mij gezonden heeft,
       heeft het volle leven.
       Hij komt niet in het oordeel,
       maar is al overgegaan uit de dood in het leven.
25    Amen, amen, ik zeg jullie:
       Er komt een uur – ja, het is er al –
       dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen,
       en die luisteren, zullen leven.
26    Zoals de Vader leven heeft in zichzelf,
       zo heeft hij het ook aan de Zoon gegeven
       leven te hebben in zichzelf,
27    en hij heeft hem de volmacht gegeven te oordelen,
       omdat hij mensenzoon is.
28    Verwonder je er dus niet over
       dat er een uur komt waarin de mensen in de graven zijn stem zullen horen
29    en er uit zullen trekken,
       wie het goede gedaan heeft voor opstanding tot leven,
       maar wie het kwade gedaan heeft voor opstanding tot oordeel.
30    Ik kan niets uit mezelf. Ik oordeel naar wat ik hoor.
       En mijn oordeel is rechtvaardig, omdat ik niet míjn wil zoek,
       maar de wil van de Vader die mij gezonden heeft.”

Jezus noemt hier rechtstreeks G-d zijn Vader. Wij zijn dat zo gewoon en kijken daar dus niet van op. Nochtans gebeurt dat enkel zo in het Johannesevangelie, niet in de andere drie. Daar zijn wel allusies te vinden, maar wordt het nooit rechtstreeks zo gezegd. Komt de uitdrukking dan niet voort van een al voortschrijdend inzicht? Johannes schrijft zijn Evangelie immers pas een tweetal generaties later dan de andere!
Maar er is nog een reden om ons te verwonderen, samen met ‘de Joden’. In hun Schriften wordt ook wel over G-d als Vader gesproken. Zo vreemd was het niet dat een G-dsgezant in zijn gebed G-d met ‘Vader’ aansprak! Maar het ‘straffe’ – zeg maar: uitzonderlijke – van Jezus was het gezag waarmee hij dat deed, wellicht ook het ’timbre’ in zijn stem, de gevoelde innige gemeenschap, de ‘één-heid’! Dát wekte bij de Joden ergernis.
Vandaag staan wij eigenlijk voor dezelfde keuze: begríjpen zullen we dat Christus-mysterie niet zomaar. Maar zullen we ons laten leiden (of juister: blokkeren) door onze ergernis, of zijn we bereid ons inzicht verder te openen en te laten groeien?