Verbonden Leven

Psalmen4

Psalm 115

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 115

Niet aan ons, Heer, níet aan òns,
maar jòuw Naam komt de èer toe,
jouw liefde en Genade, waarheid en tróuw.
Waarom vragen volken dan: "Waar is hun Gód?"

Onze Gód is in de hèmel;
Hij hàndelt naar zijn verlàngen.
Hun afgoden zijn van zilver en góud,
werk van ménsenhanden:

Ze hebben een mónd, maar sprèken niet;
ze hebben ògen, maar zíen niet;
ze hebben oren, maar hóren niet;
ze hebben een neus, maar rúiken niet;

ze hebben hánden, maar vòelen niet;
ze hebben vòeten, maar lòpen niet.
Zoals zij zullen ook hun mákers zijn
en al wie op hen vertróuwt.

volk van God, vertróuw op de Hèer,
Hij is je hèlper en schìld;
al wie de Heer vreest, vertrouw op Hém,
Hij is je helper en schíld.

De Heer her-ínnert ons en zègent ons,
Hij zegent het hùis van zijn vòlk;
Hij zegent al wie Hem vrézen,
kleinen zowel als gróten.

Moge de Héer je doen gròeien,
jullie en jùllie kìnderen;
moge Hij je zégenen,
Hij die hemel en aarde geschápen heeft.

Niet de dóden zullen Jou lòven, Heer,
niet wie àfdalen in doods stilzwìjgen;
maar wij, wij zegenen jouw Náam,
van nu af tot altíjd.

 

 

 

(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)

Psalm 115 – aanzet

We kunnen starten bij de ‘impressie-titel’ die aan deze Psalm meegegeven werd na de vertaling ervan:

eigengemaakte goden geven geen groei

Daar gaat inderdaad de hele Psalm over: over de keuze tussen de ene ware G-d en allerlei eigengemaakte ‘dwaze goden’. Het is net als bij Psalm 1 (en van daaruit het hele psalterium): Ik houd je twee wegen voor: de weg van het leven en de weg van de dood; kies dan het leven!
In de Psalm zijn nog duidelijke sporen te merken van de ‘tweestrijd’ die Israël te voeren had tussen zijn keuze voor Jahwe tegenover de vele goden die hen omringden bij de volken waar ze terecht gekomen waren (in Egypte, Babylonië, Assyrië, maar ook binnen hun ‘eigen’ land, dat eigenlijk een verzameling van deels rondtrekkende stammen was). Wat toegepast werd (en nog kan worden) op letterlijk eigengemaakte beelden, ging natuurlijk tegelijk dieper naar de innerlijke hechting die mensen makkelijk tav die goden hebben. En op nog een diepere laag gaat het dan ook over al die dingen die wij ‘verafgoden’, alles waar wij onszelf aan vastklampen omdat we denken dat daar onze ‘redding’ ligt, al onze eigengemaakte zekerheden en overtuigingen, … Telkens opnieuw moet weerklinken: eigengemaakte goden geven geen groei!

De tijden door zijn er mensen opgestaan die van leer trokken tegen die ‘valse goden’ en de mensen opriepen te kiezen voor Jahwe. Blijkbaar hebben mensen dat de tijden door nodig, omdat ze (we!) wat hardleers zijn en o zo makkelijk teruggrijpen naar de eigengemaakte goden.
Mee evoluerend met de tijden heeft dat ‘van leer trekken’ vele vormen aangenomen. De profeten kun je uiteraard helemaal in deze lijn zien – en dus ook Jezus (hoewel hij niet zo vaak over ‘valse goden’ spreekt, maar wel over een eigengereid vastklampen aan de wet, waarbij de menselijke kern ervan vergeten raakt). In onze Europese geschiedenis heeft dit vanaf de 12de eeuw en een hele tijd verder een merkwaardige vorm gekend: Deze Psalm werd het ‘lijflied’ van de Tempeliers. Vergeet even alles wat je daarover in films hebt gezien, want in het beste geval geven die alleen de latere uitwassen ervan weer. De Tempeliers waren wel degelijk een echte ridderorde – waar dus ook behoorlijk gevochten werd. Maar tegelijkertijd waren ze ook een echt religieuze orde. En dat laatste stond oorspronkelijk voorop. Hun ‘strijd’ was die voor G-d – en het vechten kwam er als tijdgebonden handelwijze bij. Het ‘Non nobis Domine’ (Niet aan ons, Heer, niet aan ons, maar jouw Naam komt de eer toe) werd hun strijdkreet.

Ik mag veronderstellen dat wij niet meer letterlijk het zwaard zullen hanteren (hopelijk). Maar strijden wij nog voor G-d? Doen wij nog moeite om in ons eigen leven en in de maatschappij de ‘eigengemaakte goden’ te bestrijden? En als we dat al doen, doen we dat dan ter eigen eer (wat eigenlijk opnieuw zou neerkomen op een eigengemaakt godje), of zingen wij het dan uit: “Niet aan ons, Heer, niet aan ons, maar jouw Naam komt de eer toe!”?

Onze eigengemaakte dwaze goden uit ons eigen leven en uit de maatschappij bannen is geen gemakkelijke opdracht. En blijkbaar geraakt de mensheid er nooit helemaal mee klaar. Maar we kunnen er wel in groeien – maar dan moeten wij wel resoluut en ‘strijdvaardig’ kiezen voor de ene G-d, want

eigengemaakte goden geven geen groei