Psalm 95
Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers
Psalm 95
Kom, laten wij jubelen in de Heer,
bezingen de grondvest van vrijheid!
Voor zijn Gelaat, in dankbaarheid,
zingen wij ons lied
Ja, God, Jij bent groot
- groter dan al onze afgoden.
Jij draagt in je handen het geheim
van bergen, zeeën en het land.
Kom laten wij neigen naar de Heer
en door de knieën gaan voor die ons roept.
Ja, Hij is onze God, wij zijn volk,
Hij onze herder, wij onder zijn hoede.
Dit is wat Jij vandaag tot ons zegt:
"Verhard niet je hart,
stel Mij niet op de proef,
terwijl je toch mijn werken ziet.
Veertig jaar weerstond Ik dit zwerfziek volk.
Ze willen mijn wegen niet kennen.
Dit nu is mijn verdriet:
Zullen zij zo ooit mijn rust vinden?"
(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)
Psalm 95 – Aanzet
Van bij het begin zet deze Psalm me in beweging: “Kom!” Hij roept me op om mee te zingen met – god weet wie nog allemaal. Deze Psalm wordt immers in vele abdijen en kloosters bij de prille dageraad (wie weet wel tegelijk met jou) gebeden, gezongen, uitgesproken.
Uit ervaring weet ik dat er een grote kracht uitgaat van ‘samen’ zingen. Het doet iets met mij wanneer ik samen met anderen, dankbaarheid mag uitzingen, dankbaar om een G-d die me gemaakt en gevormd heeft. En zegt de psalmist, dit samen zingen gebeurt niet zomaar eender waar, maar het vindt plaats voor ‘zijn Gelaat’. Samen dus voor G-d gaan staan en hem – als gemeenschap – dankbaarheid toezingen. Het doet mij alvast stil worden (diep van binnen) en klein. Het besef dat alles – bergen (de hoogte) en zeeën (de diepte) en dus ook alles daartussen – en allen verbonden is, in G-ds hand is, dat maakt mij klein en dankbaar, het geeft me een diepe rust. Zou het die rust zijn waarover de titel en het einde van deze Psalm het hebben?
Het besef dat G-d zorg voor mij draagt en ik deze zorg ook heel concreet mag ervaren, doet mij buigen. Ja dáárvoor ga ik door de knieën, net als de Israëlieten en ook onze psalmist. Zij ervaren G-d als een G-d die bekommerd is om zijn mensen ook als het misloopt, ook in het diepste dieptepunt van hun bestaan. Hij is voor hen een nabije tochtgenoot, … Hij laat hen niet alleen, ook niet als zij hem dreigen los te laten. Hij heeft hen gered, vrij gemaakt en zal dit blijven doen. Dit besef vloeit over in dankbaarheid en doet hen door de knieën gaan.
Een Psalm dus die mij doet stilstaan bij mijn dankbaarheid. Welke reden heb ik om G-d te danken en te loven? Zou ik spontaan hierover beginnen te zingen en zou ik anderen hierin meenemen? In onze Psalm lijkt het als het ware vanzelfsprekend te gaan: danken en prijzen vanuit de ervaring van een nabije en reddende G-d. En ja, het gebeurt ook wel dat ik op mijn fiets spontaan begin te zingen en ja ook deze Psalm, maar …
· Zou ik dat ook nog doen in het diepste dieptepunt van mijn bestaan?
· Komt dit op vanuit een diepe ervaring van een bevrijdende G-d, een G-d die mij redt?
· Welke motieven heb ik eigenlijk om G-d te danken?
De reactie (op het besef van dankbaarheid en kleinheid) die door de psalmist in G-ds mond gelegd wordt, verbaasde mij?
“Verhárd niet je hàrt,
stel Mij níet op de pròef,
terwijl je toch mijn wèrken zíet.
Veertig jaar weerstond Ik dit zwérfziek vòlk.
Ze willen mijn wégen niet kènnen
Zijn dit woorden die in mijn G-dsbeeld passen, of zijn het voor mij woorden die door de psalmist in G-ds mond gelegd worden. Als ik er over doordenk, zijn zulke woorden – menselijk gezien toch – heel herkenbaar, zeker als ik naar mezelf kijk, of als ik kijk naar dat wat er rondom mij tussen mensen gebeurt … Er wordt ons zoveel gegeven, we geven elkaar heel wat en toch zien we het vaak niet, horen we het niet en blijven we koppig klagen over wat we tekort denken te komen, over dat wat niet lukt, omdat mensen (in onze ogen) niet mee willen … enz.
Zou G-d dan zó anders zijn dan ik dacht (waarschijnlijk wel 😊) of is het de psalmist die deze menselijke gedachten in G-ds mond legt?
Zo te horen heeft G-d zich duidelijk geërgerd, veertig jaar lang. Wat hij ook deed, het was nooit goed, of toch niet goed genoeg. Een wispelturig volk trok zich niets van hem aan. Ze stelden hem op de proef, daagden hem uit en tarten hem. Wat is ons menselijk ras toch koppig. Veertig jaar lang waren ze stuurloos, terwijl G-d hen zo graag zou willen leiden en ernaar verlangt om richting te mogen geven aan het leven.
Zouden het ook woorden kunnen zijn die bedoeld zijn als een liefdevolle waarschuwing van G-d naar ons toe, op een totaal andere manier dan ik zou verwachten … maar is G-d juist niet die totaal Andere?
Als hij zegt: “Fijn dat er geloofd en gedankt wordt, maar let op dat het geen oppervlakkig gebabbel wordt. Denk eraan dat het dieper en verder reikt dan wat woorden die in de ochtend door je heen gaan.“
Zoals een herder zijn kudde leidt en hoedt (een beeld waarmee de psalmist helemaal vertrouwd was in zijn tijd en omgeving), zo geduldig nodigt G-d ons telkens weer uit om te luisteren naar Hem. Hij verlangt ernaar dat wij zijn stem in ons leven van alledag zouden erkennen en ons door die stem zouden laten (ver)leiden, naar groene weiden, vruchtbare plaatsen, daar waar het goed is om leven, naar daar waar leven is in overvloed en waar wij mogen genieten en ademen. En dit alles ook – en misschien des te meer – in de moeilijke momenten van ons leven. Is niet juist daarin de levenskunst gelegen, nl. in het ervaren van het Grootse, het Go(e)de, in heel kleine eenvoudige dingen ook als het leven lastig wordt?
In ieder geval lijkt het voor ons mensen niet vanzelfsprekend te zijn om te laten doordringen of toe te laten dat er een a/Ander naast je blijft staan ook en vooral als ’t leven helemaal lijkt te mislukken … en dat brengt verdriet met zich mee (ook bij G-d). Vanuit zijn betrokkenheid op ons mensen moet het pijn doen dat wij zo hardleers en zo koppig zijn. Een diep verdriet moet het zijn wanneer de mens telkens weer de rust die hem wordt aangeboden, weigert aan te nemen en denkt alles zelf in de hand te moeten nemen, alles zelf te moeten realiseren en zich als god waant.
Er is nog een zinnetje dat mij triggert, nl. net voor de reactie van G-d:
Dit is wat Jij ‘vandaag’ tot ons zegt:
Het lijkt dringend te zijn. Het gaat niet over morgen, overmorgen of over later ooit eens, neen het gaat over NU, vandaag, op dit moment. Dat nu-moment is beslissend en duldt geen uitstel. Het was voor de Psalmist NU, het was voor de profeten en voor Jezus (bij het bidden met Psalmen) NU en het is ook voor ons, voor mij, weer NU. Telkens opnieuw voor elkeen die deze woorden hoort en uitzingt, zijn ze te doen, hier en nu, in ieders persoonlijk leven.
Zo wordt deze Psalm voor mij tot een Psalm die mij in beweging brengt en doet danken en loven. Hij neemt me ook mee doorheen verdriet, pijn en betrokkenheid tot bij een zekere rust, een diepe rust. Wanneer deze rust elke ochtend iets dieper in mij mag verankeren … mag ik misschien, wie weet ooit, ín die rust wonen en ze doorgeven aan mijn omgeving.
Alle reden dus om het niet uit te stellen en elke keer, niet alleen in de ochtend, maar telkens weer – NU – deze Psalm te bidden.