Psalm 82
Menselijke kronkelpaden tegenover Gods ruimtescheppend 'oordeel'
Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers
Psalm 82
God, sta óp onder de gòden,
spreek rècht over wie màcht heeft:
“Hoe lang nog oordeel je onrechtváardig
en wil je goed staan bij wie kwáad doen?
Doe recht aan wéerlozen en wèzen,
verdedig de verdrùkte en behòeftige.
Bevrijd de kwetsbare en árme,
red hen uit de handen van de verdwáasden.
Je hebt het niet dóor, je dwàalt
– de grondslag van de àarde wànkelt.
Ooit zei Ik: ‘Je bent góden,
kinderen van God, jullie állen.’
Toch zul je stérven als ìeder mens
en je màcht zal vervàllen.”
Sta op, God! Spreek recht op áarde,
want alle volken behoren Jou tóe.
(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)
Psalm 82 - aanzet
Niet zo’n makkelijke Psalm, als je hem helemaal zou willen doorgronden. (Maar dat is ook niet echt nodig om er zinvol mee aan het bidden te gaan! Om er mee te bidden moet je die woorden alleen maar door je heen laten gaan, en ‘gewarig zijn’ wat ze met je doen. Bidden is géén examen “heb je het begrepen?” 😉)
Er liggen drie betekenislagen in die (met opzet?) door elkaar lopen.
Telkens lijkt het te gaan over een soort gericht, en G-d die moet recht spreken over de rechters. Maar wíe zijn die ‘rechters’?
De eerste laag is die van ‘het hemelse gericht’. G-d als een soort opperrechter tussen andere goden. We herkennen hier iets van de ontwikkelingsgeschiedenis van het monotheïsme (het geloof dat er maar één G-d is). In het Oude Testament kun je volgen hoe dat niet meteen allemaal zo duidelijk was. Er is een soort tussenfase waarin wel enigszins erkend wordt dat er meerdere goden zijn (die van andere volken), maar dat ‘onze G-d’ daar boven staat. Dit is dus wat we in Psalm 82 lezen.
Zeer interessant is om daarbij op te merken wat dan het onderscheidend criterium is: wat maakt die ene G-d dan zo bijzonder tussen die ‘andere goden’? Het is de radicale keuze voor rechtvaardigheid en rechtzinnigheid én de automatisch daarbij horende keuze voor de zwakke, de weerloze, de verdrukte! Zó – en niet anders – is ‘onze’ G-d!
De tweede laag is die van de menselijke machthebbers: de leiders van het volk. In een tijd nog lang voor ‘de scheiding der machten’ waren de politieke leiding, het militaire bevel, de rechterlijke functie en vaak ook het religieuze leiderschap gewoonlijk in één persoon, of in een klein elitair groepje, verenigd. Ze treden in de maatschappij dus eigenlijk op ‘in naam van G-d’, ‘als goden’.
En dus smeekt onze psalmbidder tot G-d dat hij een ‘gericht’ zou aangaan tegen die menselijke machthebbers en hen terechtwijzen omdat ze níet doen wat ze zouden moeten doen. De psalmbidder legt G-d dan woorden in de mond die hij waarschijnlijk maar al te graag eens hen in het gezicht zou slingeren. Toch gaat het zeker niet zomaar over een persoonlijke verzuchting van de psalmbidder. Nee, het gaat hem om ‘de grondslag van de aarde’: wie tornt aan de goddelijke orde, tornt aan de aarde, de menselijke samenleving! Het was nochtans allemaal zo mooi begonnen: G-d die de mens een bijna goddelijke staat geeft (zie ook Psalm 8). Het is dus de plícht van machthebbers (want goddelijke orde, grondslag van de aarde) om “recht te doen aan weerlozen en wezen, …”
De derde laag ligt daar niet ver van en is deze die in élke Psalm ligt, namelijk die van elke mens – mezelf inbegrepen. (Je kunt niet bidden, in de werkelijke zin van dat woord, als je niet jezelf erbij betrekt!) Is niet elke mens / ben ook ikzelf niet zo’n ‘machthebber’?
Misschien ben je daar toch verwonderd over en denk je dat dat níet het geval is. Nee, de meesten van ons zijn geen politieke leiders, militaire bevelhebbers, rechters of religieuze leiders. Sommigen zijn dat al wat meer als je het op ‘lagere schaal’ bekijkt: verantwoordelijke in een groep, leerkracht, chef op het werk, teamleider van de club, pastoraal verantwoordelijke, … Maar – en die ‘schaal’ is nog véél belangrijker, maar onzichtbaarder: elk van ons staat bijna dagelijks tegenover medemensen. We moeten met hen omgaan, op hen reageren, soms corrigeren of terecht wijzen, keuzes maken daarin, … En in al die dingen hebben wij een enorme macht over de ander! (Toch wel goed daar meer dan eens bij stil te staan!) De keuze die ík zal maken in hoe omgaan met de ander, zal zíjn/háár leven (minstens vandaag) bepalen. Wat een macht is dat niet! En nóg veel subtieler (en hoe subtieler, hoe dieper het kan ingrijpen in de ziel van een mens): hoe zal ik óórdelen over die ander? “Rechtvaardig en waarachtig” of “onrechtvaardig en verdwaasd”? Doe ik in dit ‘oordeel’ (dat ik in mijn menselijke omgang soms wel degelijk móet maken) “recht aan weerlozen”? “Verdedig ik de verdrukte”?
Of in andere woorden: Voeg ík mij in in de goddelijke orde, de grondslag van de aarde? Of wil ik liever “goed staan bij wie kwaad doen” – tot eigen profijt natuurlijk.
Tot hier toe lijkt het eigenlijk allemaal maar een mooie preek, die we al zoveel keren hoorden … Maar als ik er nu écht werk wil van maken, een echte psalmbidder worden die deze woorden zó door mij heen laat gaan dat ze aan mij blijven plakken …
Dan moet ik bijzonder op vers 6 en 7 letten, en weten dat deze beide voortdurend sámen waar zijn: Ja, G-d heeft het zo hoog met mij op, dat ik ‘bijna een god’ ben, ‘hoeder van mijn broeder’, een verantwoordelijkheid draag voor de ander – in naam van G-d! Deze ‘hoge plaats’ zal ik des te ‘goddelijker’ waarmaken naarmate ik mij évenzeer bewust blijf van mijn ‘lage plaats’, mijn sterfelijkheid (beperktheid – in ’t meervoud ☹), mijn menselijkheid …
De spiritualiteitsgeschiedenis heeft hiervoor een woord: de ootmoed, deemoed, … de moed om nederig te zijn!
oeioei, nu wordt de Psalm niet alleen moeilijk door z’n meergelaagdheid, maar ook nog om te doen …