Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.15,9-17 (9/5/2021)
Zoals de Vader mij daad-werkelijk heeft liefgehad, zo heb ik ook jullie daad-werkelijk liefgehad. Verblijf in mijn liefde. Als je mijn Wijzingen be-waart [= behouden door waar te maken], zul je in mijn liefde verblijven, zoals ik ook de Wijzingen van mijn Vader heb be-waard en in zijn liefde verblijf.
Ik heb deze dingen tegen jullie gezegd opdat mijn vreugde in jullie zou verblijven en jullie vreugde vol zou worden!
Dit is mijn Wijzing: Dat jullie elkaar daad-werkelijk liefhebben zoals ik jullie daad-werkelijk heb liefgehad. Geen grotere liefde kan iemand hebben dan dat hij zijn leven inzet ten bate van zijn dierbaren. Jullie zijn mij dierbaar. Doe dan wat ik jullie Wijs.
Ik noem jullie geen dienaren, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar ik heb jullie genoemd dierbaren, omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord, heb leren kennen aan jullie.
Niet jullie hebben mij uitgekozen, nee, ik heb jullie uitgekozen. Ik heb jullie ingezet om op weg te gaan en vrucht te dragen – vruchten die blijvend zijn – en om wat je de Vader ook vraagt in mijn naam, hij het jullie geeft.
Dit is mijn Wijzing voor jullie: Dat je elkaar daad-werkelijk liefhebt.
Het Evangelie van vandaag is hetzelfde als die van 6 en 7 mei samen. Je kunt deze commentaren hernemen. Je kunt er ook dit gedicht bij nemen.
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.
Rutger Kopland
In: Een lege plek om te blijven, 1975
Joh 8, 21-30 (5/04/2022)
Opnieuw zei Jezus tegen de farizeeën en schriftgeleerden: “Ik ga heen en jullie zullen mij zoeken, maar in je zonden zul je sterven. Waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen.” De Joden zeiden daarop: “Hij zal toch niet zichzelf doden, omdat hij zegt ‘waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen’?” Jezus zei hen: “Jullie zijn uit de beneden-dingen, ik ben uit de boven-dingen; jullie zijn van deze wereld, ik ben niet van deze wereld. Ik heb jullie dus gezegd dat je zult sterven in je zonden, want als je er niet op vertrouwt dat ‘ik-ben’ zul je sterven in je zonden.”
Ze vroegen hem nu: “Wie ben jij dan?” En Jezus zei: “Wat ik van het begin al tegen jullie zei! Veel heb ik over jullie te zeggen en te oordelen. Degene die mij gezonden heeft is waarachtig en wat ik van hem gehoord heb, zeg ik tot de wereld.”
Zij herkenden niet dat hij hen over de Vader sprak. Dus zei Jezus verder: “Wanneer jullie de mensenzoon omhoog zullen hebben geheven, dan zullen jullie herkennen dat ‘ik-ben’ en dat ik niets doe uit mezelf, maar dat ik uitspreek wat mijn Vader mij geleerd heeft. Die mij gezonden heeft, is met mij; de Vader heeft mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hem lief is.”
Toen hij zo sprak, gingen velen hun vertrouwen stellen in hem.
En het gesprek – ook al lijkt het veeleer een dovemansgesprek – gaat verder: Wie is die Jezus nu eigenlijk? Van waaruit handelt hij en is hij nu G-d of mens? Voor de zoveelste keer probeert Jezus het duidelijk te maken, maar wij mensen begrijpen er niets van. (Als het een troost mag wezen: dat was dus ook zo voor zijn leerlingen en voor de farizeeën.) Maar misschien zit juist daar de knoop. Dit alles is geen kwestie van ratio (verstand), maar van r-el-atie (el = het Hebreeuws voor G-d). G-d komt binnen in onze ratio, in ons verstand, met het verlangen in relatie te gaan, verbinding te maken. En als wij ons durven te verbinden met hem (net zo consequent en radicaal (tot in de wortel = radix) zoals Jezus deed), komen we in een andere wereld terecht, de wereld van de boven-dingen. Daar zal te zien zijn wat het wil zeggen daad-werkelijk doen wat Hem lief is. Het is geen ‘andere’ wereld dan de onze, maar de onze gezien vanuit een ‘ander’ perspectief. Een perspectief dat niet te zien is voor wie het probeert te be-grijpen, wel voor wie het lef (hart) heeft om zich te verbinden!
Joh. 15,12-17 (15/05/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt zoals ik u heb liefgehad.
Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.
Gij zijt mijn vrienden als gij doet wat ik u gebied. Ik noem u geen dienaars meer want de dienaar weet niet wat zijn heer doet,
maar u heb ik vrienden genoemd, want ik heb u alles meegedeeld wat ik van de Vader heb gehoord.
Niet gij hebt mij uitgekozen maar ik u, en ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen
die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij hem in mijn naam vraagt. Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt heeft.'
De Liefde vormt ook vandaag de grondtoon van het Evangelie. Liefde van de Vader voor de Zoon en Liefde van de Zoon voor ieder van ons.
Met daarbij de uitdrukkelijke uitnodiging om te blijven, te zijn, te vertoeven, te wonen in die Liefde. Misschien is dat wel de grootste uitdaging,
het uithouden in die Liefde, tijd nemen om te zijn, om verbonden te blijven met Jezus’ leven. Tijd nemen om zijn doen en laten te leren kennen,
zijn hartslag, zijn passie. Jezelf compleet te laten overdonderen door zijn Liefde. Dat is het vertrekpunt om, wonend in die Liefde, de ander lief hebben, je leven te geven.
Daarbij ook weet hebbend van het feit dat het initiatief hiervoor niet bij jou ligt maar van elders komt. Hij is het die jou graag ziet en jou op weg zet om net als hij liefdevol te leven.
Het is hij die jou met al jouw kwetsuren en onhebbelijkheden graag ziet en zegt: Ik zie je graag zoals je bent, doe jij ook zo met je naaste. Hij nodigt jou uit tot een liefdes-relatie,
tot verbondenheid en vraagt: “Leer mij kennen, meer en meer, en je zal ervaren dat ik jou graag zie. Zo zal je leven verbonden met mij en leven geven, jouw leven.”
Joh 20, 11-18(19/04/2022)
[Nadat Petrus en Johannes het lege graf hadden gezien en weer weggegaan]
Maria [van Magdala] was wenend bij het graf blijven staan. Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe en aanschouwde twee boodschappers [angeloi] die daar zaten in het wit, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
Ze zeiden tegen haar: “Vrouw, waarom ween je?” Ze antwoordde hen: “Omdat ze mijn heer hebben weggenomen en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf] en aanschouwde Jezus die daar stond, zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei haar: “Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?” Menend dat het de tuinman was, zei ze: “Heer, als jij hem weggedragen hebt, zeg me waar je hem hebt neergelegd, zodat ik hem kan halen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.” Zij keerde om en zei: “Rabboeni!” – wat wil zeggen: mijn meester.
Jezus zei haar: “Hou mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader. Maar ga naar mijn broers en zeg hen: Ik ga op naar mijn en jullie Vader, naar mijn en jullie God.”
Maria van Magdala ging naar de leerlingen en berichtte hen dat zij de Heer had gezien en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Je hebt mensen die de ellende zien en dan weer verder gaan, en anderen die het aandurven om te blijven. Maria is een vrouw die blijft. Zij blijft in haar onmacht staan en aanschouwt. In het trouw blijven bij die onmacht krijgt ze zaken te zien die de anderen niet zagen. De boodschappers nemen haar verdriet au sérieux. Ze mag haar verhaal doen, de vragen die leven mogen klinken en worden écht gehoord. Dit mogen doen, doet haar omkeren weg van het graf (dat wat doods is of lijkt). Neen, niet alles is daarmee opgeklaard, het verdriet is er nog. Het scenario herhaalt zich. In het schouwen ziet Maria opnieuw een man. Opnieuw wordt haar verdriet au sérieux genomen. Opnieuw mag haar verhaal klinken. En langzaam maar zeker mag de Liefde tot haar doordringen. Ze wordt erdoor aangesproken wat haar opnieuw doet omkeren. Stap voor stap lukt het haar om los te laten, in zichzelf ruimte te creëren voor het nieuwe en komt ze opnieuw in beweging.
Zo mogen ook wij Paasmensen worden: vol Liefde onze mede-mensen tegemoet gaan en hen laten ervaren dat het de Liefde is die mensen steeds weer in beweging brengt en doet Léven voorbij de dood!
Joh.15,12-17 (7/5/2021)
Dit is mijn Wijzing: Dat jullie elkaar daad-werkelijk liefhebben zoals ik jullie daad-werkelijk heb liefgehad. Geen grotere liefde kan iemand hebben dan dat hij zijn leven inzet ten bate van zijn dierbaren. Jullie zijn mij dierbaar. Doe dan wat ik jullie Wijs.
Ik noem jullie geen dienaren, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar ik heb jullie genoemd dierbaren, omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord, heb leren kennen aan jullie.
Niet jullie hebben mij uitgekozen, nee, ik heb jullie uitgekozen. Ik heb jullie ingezet om op weg te gaan en vrucht te dragen – vruchten die blijvend zijn – en om wat je de Vader ook vraagt in mijn naam, hij het jullie geeft.
Dit is mijn Wijzing voor jullie: Dat je elkaar daad-werkelijk liefhebt.
Jezus roept op om ons toe te vertrouwen aan de Liefde, de liefde waarmee Jezus zelf ons daad-werkelijk heeft liefgehad. Het zal dus niet meer voldoende zijn om te zeggen dat liefde betekent dat je kiest voor de zachte waarden. Aan die Liefde gaat iets vooraf, nl. een lege ruimte, de openheid waarin de ander aanwezig mag komen. Daar begint die Liefde, in die open ruimte, in dat moment van stilte, die passieve, kijkende, luisterende aanwezigheid waarin de ander mag binnentreden en zich welkom mag weten.
Zo had Jezus lief. Open en ontvankelijk gericht op G-d, heeft hij zijn Liefde be-waard (waargemaakt). Zo was hij in staat om in diepe betrokkenheid open te staan voor ieder die hij op zijn weg tegenkwam (vriend, vreemde, verrader, …). Zo werd elke ontmoeting een ont-moet-en, een liefdevol gebeuren waardoor beiden veranderen.
Misschien ligt daar wel het eigene van ons geloof: de oproep om zo met elkaar om te gaan, dat in ónze ontvankelijke openheid anderen iets ondervinden dat hun leven verandert. zo schenken we Goddelijk (vol) Léven aan elkaar!
Joh.6,35-40 (4/05/2022)
En Jezus zei: “Ik ben het brood ten leven. Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben, en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”
“Maar ik heb je al gezegd dat jullie niet vertrouwen, ook al hebben jullie mij gezien. Al wie de Vader mij geeft, zal naar mij toe komen, en wie naar mij toe komt, zal ik onder geen beding verwerpen. Want ik ben van de hemel neergedaald, niet om mijn eigen wil te doen, maar de wil van wie mij gezonden heeft.
En dit is de wil van wie mij gezonden heeft: dat ik van allen die hij mij gegeven heeft niemand verloren laat gaan, maar hen doe opstaan op de ultieme dag.
En dit is de wil van wie mij gezonden heeft: dat ieder die de Zoon ziet en in hem vertrouwt, het volle leven heeft en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.”
Het zijn wel wat zware woorden die de evangelist Johannes hier (en vaak in zijn Evangelie) gebruikt, maar met wat aandacht bij het lezen (en herlezen) komen we toch al snel uit bij een ongelooflijk beloftevolle boodschap:
God, degene die ons het leven geeft, geeft ons tegelijk ook zijn Zoon, zijn eerstbeminde, opdat wij door Jezus, de weg naar waarheid en leven zouden vinden.
Jezus reikt ons meer aan dan brood, zelfs meer dan woorden en daden, hij reikt ons het volle leven aan, in naam van zijn Vader.
En hij zal niemand verwerpen! Ja, het staat er heel nadrukkelijk: níemand van wie naar hem toekomt, zal hij aan de kant schuiven of negeren. Moet je vandaag maar eens bekijken hoe ver we met die boodschap staan, in onze huidige maatschappij, in onze kerk, in ons eigen leven …
Het is zijn uitdrukkelijke bedoeling dat niemand verloren gaat! – Als we nu eens daarin ons vertrouwen konden stellen … zouden we dan niet wat minder angstige mensen worden, ‘opgestane mensen’, mensen die leven in de vreugde van de ultieme dag …?