Roodborstje en de wolf
Wolf heeft het lekkere hapje al van ver geroken.
Hij punt zijn oren, steekt zijn lange tong naar buiten en sluipt naar het vogeltje.
Wolf maakt zich klaar voor een reuzensprong.
Als roodborst hem ziet, zal ie in paniek wegfladderen.
Het kleine ding maakt geen schijn van kans tegen zo’n stoere wolf.
Maar er gebeurt niks. Het hapje kijkt hem nieuwsgierig aan.
“Goedemiddag”, zegt roodborst beleefd.
"Goedemiddag”, zegt wolf verbaasd. Hij wil niet onvriendelijk lijken,
ook al zal hij dit vogeltje zo meteen naar binnen slokken.
“Wat hebt U een grote oren”, zegt roodborst.
“Is er wat mis met me?”, denkt Wolf.
“Heeft je moeder je nooit sprookjes over boze wolven voorgelezen?”
“Dat is om je beter te kunnen horen”, zegt wolf.
“Zo weet ik je precies te vinden en kan ik je sneller opeten”.
Als dat niet duidelijk is.
“Handig”, zegt roodborst. “Kom maar es korter als je durft.
Dan kan je zien hoe klein de mijne zijn.”
Wolf vraagt zich af of hij het goed gehoord heeft.
“Wat hebt U een grote ogen”, zegt roodborst.
Wolf is nu zo dichtbij, dat hij het vogeltje met één hap zou kunnen opslokken.
“Dat is om je beter te kunnen zien”, zegt ie.
“Ik zie je al van ver en dat is mooi meegenomen als ik je wil opeten.”
“Wat heeft U grote tanden? Is dat om me beter te kunnen opeten?”,
gaat roodborst verder.
Wolf grinnikt. Hij is zijn honger helemaal vergeten.
Hij vindt deze slimme vogel eigenlijk wel lief.
“Mag ik je wat vragen?”, zegt wolf voorzichtig. Hij wil roodborst niet wegjagen
met zijn vreemde stem. “Waarom heb jij zo’n kleine snavel?”
“Hij is misschien wel klein, maar ik kan er mooi mee zingen”, zegt roodborst trots.
“Zal ik een liedje voor je fluiten”?
Wolf voelt zich warm worden. Er heeft nog nooit iemand voor hem gezongen.
Uit: Gerlinde Gilissen & Marcel Witte, Ik zag twee beren
Wat als roodborstje nu eens mijn eigen naam droeg, en de grote boze wolf die van Covid19? ’t Is een kwestie van zien, of beter nog: van een wijze van kijken.
Roodborstje is roodborstje: klein, mooi wel, maar toch erg broos en weerloos onmachtig. Met een lied op de lippen – pardon: snavel.
Wolf is wolf: fors, scherpe blik, hongerig, … bedoeld om … wolf te zijn.
’t Gaat allemaal om die andere wijze van kijken:
Wolf wordt niet minder wolf omdat roodborstje anders naar hem kijkt. Roodborstje kijkt overigens naar precies dezelfde dingen: zijn oren, zijn ogen, zijn tanden … om op te eten!
Roodborstje wordt niet minder roodborstje omdat hij nu anders kijkt. Hij blijft een hapklaar brokje en daar is hij nog even machteloos tegenover.
En toch voel je – zie je – er is iets … Onmacht, die niet bang is, wordt weerloze kracht.
Een roodborstje, dat zo durft kijken, zich niet laat doen door angst (die er misschien wel is), ziet onvermoede wegen van leven!
Vroeger heeft iemand al zo’n fabel geschreven, over een jongetje en een vos. Ze werden vrienden.
Geen idee wat ons huidig roodborstje zal zien in onze huidige wolf. Daarvoor moet het eerst kíjken.
Nog vroeger heeft Iemand het beleefd – niet als fabel.
Hij kwam onder de mensen ‘iets’ brengen.
Maar omdat ze hem als grote boze wolf zagen
konden ze het niet zien,
werden bang
en doodden
het leven.