Psalm 132
Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers
Psalm 132
Her-inner Je jouw hérder en koning, Dávid,
en àlles wat hij heeft doorstàan,
hoe hij Jou had gezwòren,
gelofte deed voor de Machtige van zijn vólk:
“Ik zal in mijn húis niet wónen,
ik zal op mijn bèd niet rùsten,
ik gun mijn ogen geen slàap,
tot ik gevonden heb: een plek voor de Héer!”
Nu mogen wíj jouw woning bínnengaan,
ons nèerbuigen voor Jòu.
Ga ons voor, Heer, naar jouw rùstplaats;
jouw getrouwen juichen van vréugde!
Omwílle van jouw dienaar, Dávid,
keer je Gelaat niet àf van jouw gezàlfde.
Jij hebt toch aan David trouw gezwòren;
Jij keert je toch niet af van jouw gelófte:
“Je eigen názaat zal bestijgen je tróon,
en houden je zònen zich aan mijn verbònd,
bewaren ze het getuigenis dat Ik hen lèer,
dan zullen ook hun zonen zetelen op jouw tróon.
Jullie stád heb Ik tot wóonplaats gekozen,
Ik heb haar gezègend met vòedsel,
haar armen verzadig Ik met bròod;
mijn getrouwen juichen van vréugde.
Hier breng Ik Davids húis tot áanzien,
voor mijn gezalfde schìjnt hier het lìcht.
Zijn weerstrevers zullen verblèken,
maar op zijn hoofd schittert zijn króon.”
(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)
Psalm 132 – aanzet
Deze maand opnieuw een bedevaartslied. Met als aanvang een bede:
Her-inner G-d, jouw herder en koning David
en alles wat hij heeft doorstaan.
…
“Ik zal in mijn huis niet wonen
ik zal op mijn bed niet rusten
…
Van bij aanvang spreekt hij, als koning, zijn hoogste prioriteit uit nl. de belofte die hij ooit deed. Hij zal (al moet hij er zijn slaap voor laten) in Jeruzalem een tempel bouwen, een nieuw huis van God bij de mensen – 'een plek waar Hij wonen kan' zingt hij. Voor Huub Oosterhuis is dit tegelijkertijd ook een 'plek, een samenleving waarin recht wordt gedaan aan 'de verworpenen der aarde'. Wie verlangt er niet naar zo’n samenleving? Wie verlangt er niet naar een plek waar de méns léven kan, waarin iedereen van tel is, ook de kleinste, de minste. (Of is dit het verlangen van een klein groepje naïevelingen?)
Opgaande naar Jeruzalem, wegtrekkende uit de ballingschap zijn ze op zoek naar die plek voor G-d. Zijn ook wij daar naar op zoek? Naar die plek(ken) 'waar Hij wonen kan', in ons léven, in ons sámen-leven?
Zoals altijd met die Psalmen roepen ze vragen op (bij mij toch 😊). Hoe kunnen wij zo’n 'plek voor God' vrijwaren of moeten we ze creëren? Is dit wel mensenwerk? En wat als het G-ds werk is, wat staat er ons dan te doen?
David geloofde er in, hij ging er volledig voor. Hij zal die plek vinden! En al eeuwen lang verlangen mensen, met hem, hier naar. Telkens weer duikt dit verlangen op. Ook vandaag. Misschien juist nú omdat in ons samen-leven die ruimte, waarbinnen G-d ter sprake kan komen, meer een meer dreigt weg te vallen. Over G-d spreek je best niet, toch niet openlijk. Laat staan dat je op zoek zou gaan naar een rustplaats voor Hem (om er met Hem te wonen dan nog!) en daar dan je slaap voor laten.
Voor David is het een prioriteit. Hij werd zo geraakt door G-d dat hij kost wat kost die plek wil zoeken voor Hem en niet zal rusten voor hij die gevonden heeft.
Wat of wie raakt mijn leven zo intens dat ik er alles voor over heb? Dóet G-d iets met mijn leven? Raakt Hij me (mag Hij mij raken)? Of scherm ik me af en settel ik me meer en meer in een formeel-afstandelijk omgaan met de ander (omwille van corona?)? En maak ik zo de diepte van het leven onzichtbaar voor mezelf en voor elkaar? Corona of niet (het valt nu gewoon meer op en wordt nog versterkt), de wereld lijkt zich op te delen in steeds kleiner wordende bubbels. Mensen leven als het ware in ballingschap. Velen missen letterlijk een 'huis' – zwervers en daklozen – maar evengoed een ‘thuis’ – vluchtelingen, huishoudelijk geweld … dat wordt met de dag duidelijker. Velen zijn zoekend. Ook ik! En dan is deze Psalm een genade. Hij doet mij (hopelijk samen met alle anderen) hopen en verlangen dat Hij ons voorgaat naar zijn rustplaats.
Daarbij weet ik dat dit verlangen geen hopen is in het wilde weg. De Bijbel staat er vol van: hoe een volk, een groep mensen – oa. daar in de ballingschap – nieuwe ervaringen heeft opgedaan. Hoe ze zich hebben laten inspireren. Telkens weer hebben ze verwonderd en met ontroering naar het leven gekeken en hebben ze zich laten raken.
Ook hier in onze Psalm klinkt die bedding, de traditie, het her-inneren van G-d. Hij, die zijn belofte trouw blijft. Misschien lijkt het wel dat G-d zich, stilletjes aan, terug trekt uit onze menselijke, vaak al te menselijk geworden maatschappij. Maar het is veel meer waar dat Hij ons telkens weer terug brengt naar het leven zélf, terug naar ons geweten, terug naar de innerlijke Stem die in ons spreekt. 'Ik hou mij aan mijn belofte!
Ik maak Davids huis tot aanzien,
voor mijn gezalfde (is niet ieder van ons een gezalfde?) schijnt hier het licht.’
Ballingschap, leegte, crisis: in eerste instantie klinkt dat vooral negatief. Maar is dat wel zo? Is het niet juist daar, daar waar niets meer vanzelfsprekend is, dat we zoiets ervaren als: 'Ik ben en jij mag er zijn'. Mogen we, wegtrekkende uit die ballingschap, niet de diepe zin ervaren van een samenhang – die boog die verleden, heden en toekomst overspant – waarin ook mijn eigen bestaan zin krijgt.
Jullie stad heb ik tot woonplaats gekozen
Ik heb haar gezegend met voedsel
haar armen verzadig Ik met brood;
mijn getrouwen juichen van vreugde.
Zo een ruimte waar Hij kan wonen en waar ook de kleinste van tel is (ook het kleinste in mezelf), zo een ruimte komt er níet vanzelf in ons leven, dat is inderdaad geen mensenwerk. Nochtans moeten we deze ruimte wel zelf reserveren en inrichten. Etty Hillesum verwoordt het prachtig (vind ik)
… dit is het enige wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige waar het op aankomst: een stukje jou in onszelf, God. En misschien kunnen we ook eraan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij dit leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag daar later ons voor ter verantwoording roepen. En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker: dat je ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en dat we de woning waarin jij huist tot het laatste moeten verdedigen. Er zijn mensen, het is heus waar, die nog op het laatste ogenblik stofzuigers in veiligheid brengen en zilveren vorken en lepels in plaats van jou, mijn God. Er zijn mensen die hun lichaam in veiligheid willen brengen die alleen nog maar behuizingen zijn voor duizend angsten en verbitteringen. En ze zeggen: mij zullen ze niet in hun klauwen krijgen. En ze vergeten dat men in niemands klauwen is , als men in jouw armen is.”
(Het verstoorde leven. Bussum, 1983, blz. 131-132)
Het is die plek in het leven:
- waar we onze ervaringen binnen brengen en laten bezinken.
- waar alles wat in ons leeft of leven wíl, wordt gezien en áángezien.
- waar we de vreugde tot ons laten doordringen, maar ook de spijt en de moeite van ons leven, er – voorlopig zonder oordeel – naar kijken, en er vertrouwd mee worden.
De vraag is: Wat doe ik om in mijn leven zulke plekken te vrijwaren, G-ds huis in mij tot het laatste te verdedigen?
Want daar te midden van die ruimte kunnen die aloude bronnen weer gaan stromen, kunnen Bijbelse verhalen mij weer raken, maken ze nieuwe ervaring mogelijk. Dan ontstaat er een wisselwerking tussen oud en nieuw, vroeger en nu, Bijbel en leven.
Deze maand dus een Psalm die in mij het bestaande verlangen meer en meer aanwakkert nl.
Een ruimte vrijwaren, verdedigen, zoeken, …. die we met anderen delen, waar we samen-leven. Een plaats waar ervaringen (ook ervaringen met G-d), leven en Léven, kunnen gedeeld worden met elkaar. Een plek waar Hij mag wonen, waar samen-leven, Verbonden Léven wordt, Léven-IN-vertrouwen.