Verbonden Leven

Psalmen4

Psalm 145

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 145

Jou wil ik loven, mijn Gód en kòning,
bezingen jouw Náam tot altìjd,
elke dag Jou zégenen en prìjzen:
Groot ben Jij – nìet te doorgrónden.

Laat alle generaties jouw wérken lòven,
getuigen van jouw máchtige dàden,
spreken over de lúister van jouw gròotheid
– de woorden van je wonderen òok op míjn lippen.

Laten wij vertéllen van jouw ontzagwèkkendheid
– de woorden van je grootheid óok op mìjn lippen –
her-inneren jouw éindeloze gòedheid
en jùbelen om jouw geréchtigheid.

Genadig en barmhártig ben Jij, Gòd,
lankmoedig, vól van trouwe lìefde.
Goed ben Jíj voor àllen,
je omarmt je hèle schépping.

Laat je schepping Jóu dan lòven
en al je getróuwen Jou zègenen.
Van jouw kóninkrijk zullen zij vertèllen,
jouw màcht verkóndigen.

Opdat de glóed van jouw kòninkrijk
zou doordringen bij de kínderen van de mèns;
jouw koninkrijk is áltijd nù,
jouw heerschappij in èlke méns.

Jij stéunt wie strùikelt,
richt óp wie nèergebukt is.
Allen zien hóopvol naar Jou ùit,
op de gunstige tijd gèef Jij wat ons vóedt.

Met open handen voor álles wat lèeft,
verzádig Jij elk verlàngen,
rechtváardig op al jouw wègen,
genàdig in al jouw wérken.

Nabij ben Jij voor wíe Jou ròept,
Jou roept: “Ja, ámèn!”
Je vervult het verlangen van wíe Jou èert,
hoort hun ròep en rédt hen.

Je waakt over wíe Jou lìefheeft;
wie Jou áfwijst, gaat verlòren.
Jouw lof ligt míj steeds op de lìppen
en al wat leeft prijst jouw Nàam tot altíjd!

 

 

 

(Gezongen door zuster Godeliph (Sint-Trudoabdij) en Elke Poppe (pastorale eenheid Sint-Trudo-Assebroek), met citerbegeleiding)

Psalm 145 – aanzet

Dat onze maandpsalm een – uitbundige! – lofpsalm is, dat zal wel vanzelf duidelijk zijn. Toch valt daarover nog heel wat meer te vertellen.
Het begint al met het opschrift (in onze gebruikte vertaling van de Liederen ten Léven niet mee vertaald): tehilla ledawid – loflied van David. We kunnen dat vanzelfsprekend vinden, maar dat is het toch niet. Ook al wordt het héle psalmboek sefer tehillim – boek van de lofliederen – genoemd, toch is het enkel deze ene Psalm 145 die ook letterlijk dat opschrift meekrijgt! We kunnen Psalm 145 dus gerust ‘het loflied der lofliederen’ noemen.
En het gaat verder. Tehilla – loflied – is het zelfstandig naamwoord bij het werkwoord halal – loven. Van dezelfde stam komt ook het ons bekende halleluja – laten wij G-d (Ja(hweh)) loven. En wil dat nu wel eens niet het eerste woord zijn van alle nog 5 volgende Psalmen (146-150)! Onze Psalm 145 is dus eigenlijk de aanhef van een lang uitgesponnen lofprijzing die het hele psalter bekroont.
Tussendoor interessant om op te merken: Je zult ook wel al ervaren hebben dat lang niet alle Psalmen lofpsalmen zijn. En toch wordt het boek in zijn geheel sefer tehillim genoemd. Wringt dat niet? Her en der noemden we het vroeger al: Uiteraard herbergt het leven ook andere ervaringen dan deze waarvoor wij spontaan zouden gaan loven. Maar het psalmbidden wil juist ál die ervaringen bij G-d brengen – tót we weer G-d kunnen gaan loven! Het psalmboek is eigenlijk 1 lang gebed: bij welk soort menselijk gevoel wij ook starten, uiteindelijk, als we lang genoeg doorgaan en ons laten meenemen, komen we toch weer uit bij de G-dslof.
Dat Psalm 145 ook echt bedoeld is als (inhoudelijk) centrale Psalm, blijkt ook uit de structuur (die echter niet zo opvalt in de vertaling van Liederen ten Léven).
1° Eigenlijk is het een acrostichon (een gedicht waarvan elke zin met een nieuwe opeenvolgende letter van het alfabet (of een betekenisvol woord) begint). Hier is dat in de vertaling helaas niet overgenomen. Zo’n acrostichon overzetten in een vertaling naar het Nederlands is immers niet zo makkelijk – probeer maar eens. Een voorbeeld waar het wél is gebeurd, is Psalm 111 en 34. Niet toevallig zijn dat ook lofpsalmen en kregen die als impressie mee: Gods lof van A tot Z – dat is ook werkelijk de intentie van zo’n alfabetische Psalm.
2° Er is een duidelijke inclusie tussen vers 1 en 21, die geeft onomstotelijk de intentie van de psalmbidder aan.
3° In het centrum van de Psalm (v.11-13) staat ook het inhoudelijke centrum: G-ds koningschap. Hij is de geadresseerde van de lof; Hij is het om wie alles draait; Hij is het zonder wie alles eromheen er niet zou zijn.
4° In het eerste deel (v.4-10) weerklinkt de lof en de reden daartoe vooral vanuit het oogpunt van het volk van G-d als volk, als gemeenschap, ook over generaties heen, die de bidder als G-ds schepselen benoemt. Het tweede deel (v.14-20) verdiept – en ver-universaliseert daarmee – dit perspectief naar de intieme kern van elke persoon.
Er is nog een andere interessante parallel mee te geven.
Vanuit de vermelding van het zingen en van de oproep aan het hele volk, gaat men ervan uit dat deze Psalm (minstens ook) gebruikt werd in de context van een liturgische samenkomst. Dat neemt uiteraard niet weg dat ze even zinvol kan gebeden worden in een andere context, maar de gemeenschap zal altijd wel ergens in het vizier (of juister eigenlijk: mee in het hart) zijn.
Men heeft trouwens (latere) versies van deze Psalm teruggevonden die tussen elke zin een antwoordzin voor het volk weergeven. Een (wel origineel) voorbeeld van zo’n manier van doen vinden we in Psalm 136, alweer een loflied.
En ik nu?
Tja, de vraag is uiteraard of ik tot G-dslof kom, en of ik Hem in het centrum van heel mijn zijn, zowel mijn ‘publieke leven’ als mijn ‘intieme leven’ plaats? [deel 1 – centrum – deel 2]
Ik zou uiteraard wel willen dat ik altijd op de lofrijke hoogte van Psalm 145 kon leven, maar de realiteit gebiedt mij te zien dat ik vaak (144 keer op 150?) mij in ‘andere oorden’ bevind. Toch blijkt dat voor de psalmbidder op zich geen belemmering of bezwaar! Als ook de ‘andere 144’ ook maar naar G-d toe gericht worden. Dan zal het ‘gaandeweg’, ‘biddendeweg’, uitlopen op die G-dslof!
Dat is trouwens niet alleen iets wat ‘ergens in een verre toekomst’ wordt beloofd. Daar schreef ik vroeger ook al over. Nu een uitbundige lofpsalm bidden, ‘past niet’ bij mijn huidige ‘persoonlijke gevoel’. Maar moet dat? Voor andere mensen zal dat dit op hetzelfde moment wél zo zijn. Is hun gemoedsgesteltenis minder van tel dan de mijne? Ik kan ook mee-loven met anderen, ook als ik zelf vind dat ik niet zoveel te loven heb. Én: loven wanneer ik niet zo ‘in de mood’ ben, doet toch weer her-inneren aan de zovele tijden en ‘grote daden’ waarin dat wél het geval was, en doet dus weer het kwijnende vlammetje aanwakkeren!
… en mij helpt daarvoor te zingen,
zingen tot Jou, mijn G-d,
zingen … tot altijd …