Psalm 5
Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers
Psalm 5
Hoor toch mijn wóorden, mijn Gód,
sla ácht op mijn zùchten;
luister naar mijn roep om hùlp,
mijn koning en mijn Gód.
Ik bid tot Jóu, mijn Héer,
elke ochtend hóor Jij mijn stèm;
elke ochtend richt ik mij tot Jòu
en zie naar Jou úit.
Want niet schep Jij behágen in het kwáad,
niet zal de boosdoener verblíjven bij Jòu,
niet zullen de verdwàasden
zich handhaven onder jouw ógen.
Jij haat ál wie ongeréchtigheid doet,
Jij richt te grónde de lèugenaars,
Jij veràfschuwt, Heer,
wie bloed vergiet en bedríegt.
Maar ik, door jouw trouw, mag kómen in jouw húis,
in óntzag buig ik mij neer naar jouw wòning.
Leid mij, Heer, omwille van jouw gerèchtigheid;
toon mij jouw weg, omwille van mijn weerstrévers.
Uit hun mond komt níets betróuwbaars,
hun ingewanden: níets dan verwòesting;
een open graf is hun kèel,
gespleten is hun tóng.
Verklaar hen schúldig, Gód,
laat hun plannen hun éigen vàl worden;
verdrijf hen, wegens hun vele overtrèdingen,
want zij zijn opstandig tegen Jóu.
Maar laat vréugdevol zijn en júbelen
wie jouw Naam bemínnen en schùilen bij Jou.
Jij zegent de rechtvàardige, Heer,
als een schild beschut hem jouw gúnst.
(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)
Aanzet – Psalm 5
Een Psalm als ochtendgebed, toch voor onze psalmist (misschien een moment om hem te bidden ook voor ons?). Ik probeerde het alvast. Net als de psalmist stond ik op, op ’t moment dat de dag de nacht verdrijft (ik had het genoegen om in een abdij te verblijven en de vigilie mee te bidden).
Bij ’t begin van de dag, vraagt hij de aandacht van zijn G-d en dit elke ochtend weer.
Hoor toch …
Sla acht op …
Luister …
Hij lijkt er ellendig aan toe te zijn. Hij zucht en roept, elke ochtend opnieuw. Onrecht, kwaad, ellende … dit alles gebeurt aan hem en hij ziet het gebeuren. Hij vertelt het als één lang biddend pleidooi, in de overtuiging dat G-d er zal zijn en recht zal doen. Vol verlangen kijkt hij uit naar … ja naar wat eigenlijk? Waarschijnlijk weet hij dit ook niet. ’t Enige dat zeker is voor hem, is dat G-d hem hoort, dat G-d er is en dus op één of andere manier wel zál antwoorden. Hij laat zich niet wegdrijven in het moeras van de moedeloosheid, cynisme of fatalisme, maar hij brengt zijn zaak voor G-d. Hij geeft zijn vragen en verzuchtingen een plaats binnenin de bestaande relatie die er tussen hen is, zonder ook maar één moment hun relatie te betwijfelen. Dit is vandaag de dag vreemd in een maatschappij waar de vraag over het bestaan van onrecht aangegrepen wordt als bewijs tégen G-d.
Verder mag er klinken hoe hij G-d ervaart, wie G-d volgens hem is. Voor onze psalmist gaan G-d en de goddelozen niet samen. G-d is helemaal niet betrokken op mensen die ’t leven van anderen kapot maken. Hij verwijdert zich helemaal van leugenaars, verdwaasden, onrechtvaardigen … met hen wil G-d niets te maken hebben.
Jij haat …
Jij richt ten gronde …
Jij verafschuwt …
Hij stelt het zelfs niet in vraag. Het is zo, daar hoef je niet aan te twijfelen!
En zijn pleidooi loopt verder en is erop gericht om G-d ervan te weerhouden de zijde van dat krapuul (in de strafste zin van het woord) te kiezen, want hij is ervan overtuigd dat G-d het tegendeel is van al dit onrecht, dit bedrog en kwaadsprekerij.
G-d is veeleer een uitnodiging voor elke arme, voor elke onderdrukte – ja ook voor de psalmist zelf – om tot z’n recht te komen.
Onbeschaamd weert hij zich tegen G-d. Het lijkt misschien onbeleefd of opdringerig maar dat is het helemaal niet. Veeleer klinkt hier een blijk van vertrouwen, omwille van de relatie die ze hebben en omwille van het ‘zeker weten’ dat deze G-d zich aan het verbond – dat hij ooit sloot – zal houden. En bij dit alles zegt hij heel stellig wat G-d te doen staat, voor wie hij ‘moet’ kiezen, voor wie hij ‘moet’ opkomen. En even stellig weet hij dat hijzelf gezegend zal zijn door G-d en beschut.
En toch wringt er ondertussen iets in mij. Wat gebeurt er met de onrechtbedrijvers? Wie blijft hen nabij? Moet je hen zomaar uitspuwen, de rug toekeren. Het zijn toch ook (zijn) mensen! Daarom kan ik niet anders dan ook voor hen een pleidooi te voeren. In mij leeft het verlangen dat G-d (voor wie toch niets onmogelijk is, die onvoorwaardelijke Liefde is) ook hen nabij blijft, er voor hen is. Ík kan het niet! Dat gaat mijn kunnen te boven. Ik verafschuw ze. Daarom hoop en verlang ik dat G-d het doet. Dat hij ze niet alleen laat in hun onmacht, in hun niet kunnen. Wie weet dat ze zo misschien ooit de stap kunnen zetten om het gedane onrecht te erkennen. Vandaar mijn laatste toevoeging.
Ik verfschuw ze, die onrechtbedrijvers
maar jij G-d, jij die hun daden kent
hoe afgrijselijk ook
spuw deze mensen niet uit! Laat ze niet alleen!
Doe hen inzien, hun daden zien
En laat jouw Liefde hun hart keren
dan zullen ook zij beseffen
wat échte, ware Liefde is, wat léven is